917 14 SEPTEMBER 1972 meer informatie verstrekt, maar ik blijf het jammer vinden dat wij die informatie niet vooraf gekregen hebben. Ik vind dat die informatie in het stuk had moeten staan en dat er ook meer rapporten ter visie had den moeten liggen. Wij moeten altijd besluiten nemen aan de hand van ontzettend weinig informatie en op die manier kun je je taak als raadslid niet goed vervullen. Ik vind het ook verschrikkelijk jammer dat de hoofden van scholen niet om advies gevraagd is. Deze mensen-van-de- practijk weten vaak heel veel van de problemen af. Ik ken een school in Breda-Noord, waar nog 75% van de kinderen schoolmelk gebruikt. Dat is vergeleken met de door de wethouder genoemde cijfers een hoog percentage. Het hoofd van deze school vindt het bijzonder jammer dat er geen overleg vooraf heeft plaatsgevonden. Een en ander versterkt toch weer de mening dat het college er niet op uit is om de democratie waar te maken. De wethouder heeft gezegd dat er bij de G. G. G. D. adviezen inge wonnen zijn. Het lijkt mij toch dat er ook bij andere instanties adviezen hadden kunnen worden ingewonnen, Is b. v. het Centraal schoolmelkco- mité in Den Haag benaderd? Dat comité zou ook gegevens hebben kunnen verstrekken over het aantal gemeenten in Nederland dat nog subsidie voor de schoolmelkvoorziening verleent. De wethouder noemde b, v. Eindhoven als grote stad. Ik kan daar twee nog grotere steden tegenover stellen, nl, Amsterdam en Rotterdam, die wel subsidie verlenen. Verder kan ik voor een groot gedeelte de woorden van de heer Ame rica onderschrijven. Ik vind ook dat de schooltijd onderbroken moet wor den en dat de overheid hierbij een taak heeft, nl. het stimuleren van de volksgezondheid. Ik geloof wel dat de meeste raadsleden alsmede de wethouder toch overtuigd zijn van het nut van de. schoolmelkvoorziening. Ik hoop alleen dat het functioneren van de schoolmelkvoorziening door het afschaffen van de subsidie geen geweld zal worden aangedaan. Mevrouw VAN NES-BRANDS: Ik. ben het wel eens met de woorden van mevrouw Willems en de heer America. Op zichzelf gaat het om kleine bedragen, maar ik geloof niet dat dat de essentie, van het geheel is. Ik betreur het buitengewoon dat er geen overleg gepleegd is met de betrokkenen; in de eerste plaats natuurlijk de kinderen, maar als ver antwoordelijke personen de hoofden van scholen. Ik vind het een een zijdige opzegging van de subsidie die niet had mogen voorkomen, te meer daar zoals ook door de heer America al gezegd is al vanaf novem ber 1971 op het onderwerp gestudeerd is. Er was dan toch meer dan vol doende tijd beschikbaar om met de hoofden van scholen overleg te plegen en informatie te geven. Bovendien had op die manier de voedingsvoorlich ting op de scholen gestimuleerd kunnen worden. Met de hoofden van scho len moet toch gepraat worden voordat men kan verwachten dat de voedingsvoor lichting ingang zal vinden? Het spreken over schoolmelkvoorziening zou ge makkelijk hebben kunnen leiden tot een gesprek over voedingsvoorlichting. Ik vind het nog weer eens een keer een gemiste kans. De heer QUADEKKER: De wethouder heeft zojuist medegedeeld dat de contracten betreffende de schoolmelkvoorziening volgens zijn informatie niet in januari, maar in augustus moeten worden opgezegd. In het voorstel staat echter de zinsnede; "de gemeentelijke subsidie in de schoolmelkvoorziening ingaande 1 januari 1973 af te schaffen". Kan het nu wel weer in januari? De heer VON SCHMID: Ik heb in eerste instantie gezegd het ant-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1972 | | pagina 917