14 SEPTEMBER 1972,
918
woord van het college te willen afwachten, maar het voorlopig eens
te zijn met de sprekers die veel bezwaren tegen het voorstel hebben.
Ik vind het antwoord van de wethouder echter van dien aard dat ik
mijn mening niet heb kunnen wijzigen. Ik vind het in dit geval ook
niet zo vreselijk belangrijk, ofschoon het principieel natuurlijk wel
van belang is dat informatie eerder gegeven wordt. De informatie
die wij nu gekregen hebben is naar mijn mening zo mager dat het
eigenlijk nog geen werkelijke informatie is; wij moeten zoals mevrouw
Willems al zei nu een besluit nemen over een zaak, waarover wij niet
voldoende voorgelicht zijn. In het algemeen is de keus tussen goede
voeding en goede voedingsvoorlichting niet moeilijk; goede voeding
is dan te prefereren, zeker als wij in ogenschouw nemen dat het voe
dingsvoorlichtingsplan nog niet eens een concrete vorm heeft aangeno
men. Bovendien sluit ik mij geheel aan bij de heer America als hij
zegt dat het van zeer groot belang is dat de leerlingen in de lange pe
riode dat zij 's morgens op school verblijven op verantwoorde wijze
iets tot zich nemen» Men kan dan stellen dat de leerlingen er meer
mee gebaat zijn dat hun iets concreets wordt aangeboden dan dat hun
verteld wordt hoe zij het eigenlijk zouden moeten gaan doen. Je moet
immers altijd nog maar afwachten hoe zo'n voorlichting overkomt. Op
zichzelf vind ik het natuurlijk ten zeerste toe te juichen dat men voe
dingsgewoonten gaat bestuderen en dat men er voorlichting over gaat
geven, maar ik geloof dat men het één niet voor het ander moet laten
en dat men. naast die voorlichting concrete voeding moet bieden. Uit het
antwoord van de wethouder blijkt dat slechts een gering percentage van de
kinderen van de schoolmelkvoorziening gebruik maakt. De voorlichting
zou er derhalve o. a. op gericht kunnen zijn om de niet-deelnemende
scholen, kinderen en ouders ervan te overtuigen dat het juist goed zou
zijn om van die schoolmelkvoorziening gebruik te maken. Ik geloof dat
wij die conclusie uit het geheel zouden moeten trekken; het gaat natuurlijk
niet aan om dan maar te concluderen dat de schoolmelkvoorziening hele
maal overbodig is.
Verder heb ik mij ook wel verbaasd over het advies van de betrok
ken artsen. Zij vinden het heel goed dat er melk op school verstrekt
wordt, maar zijn van mening dat het geld beter aan iets anders besteed
kan worden. Ik weet niet of zij dit als arts verklaard hebben of als burger
van Breda die over de overheidsgelden wenst te beschikken, maar ik vind
het een merkwaardig advies.
Tenslotte kan ik mij helemaal aansluiten bij diegenen die gezegd
hebben dat er op zijn minst overleg had moeten plaatsvinden met de
hoofden van de deelnemende scholen, het schoolmelkcomité en iedereen
die er verder bij betrokken is. Ik blijf dus bij mijn mening en moet mij
tegen het voorstel uitspreken.
De heer VAN LOON: Ik heb de wethouder horen zeggen dat het niet
de taak van de gemeente is om aan de kinderen voedsel te verstrekken.
Ik ben geneigd om als het op die manier gesteld wordt de wethouder ge
lijk te geven, maar ik geloof dat de subsidieverlening voor de school
melkvoorziening gezien moet worden binnen het kader van onze zorg voor
de volksgezondheid. Ik meen dat het dan van het allergrootste belang is
dat de kinderen schoolmelk krijgen; melk is immers een rijke voedings
bron, waaraan de kinderen behoefte hebben» In het stuk wordt dit overi
gens niet tegengesproken. Ik betreur het dan ook dat het college ge
meend heeft deze subsidieverlening per 1 januari 1973 te moeten sta
ken. Ik geloof dat het feit dat slechts 4000 van de 37. 000 kinderen die