922
14 SEPTEMBER 1972
Stelt u zich vervolgens voor dat die portofoons en mobilofoons niet ver
vangen kunnen worden en dus buiten de gestelde afschrijvingstermijn
vallen. Worden ze dan niet dooi de politieverbindingsdienst gerepareerd?
Dat is mij niet helemaal duidelijk.
De VOORZITTER; Dat is een moeilijke vraag, mijnheer Quadekker.
De verlenging van de levensduur van de portofoons en mobilofoons met
twee jaar zal u toch wel duidelijk zijn; een en ander is in het stuk vrij
duidelijk vermeld. Er heeft een inkorting van de afschrijvingstermijn
plaatsgevonden en daarom komt dit punt in plaats van in 1974 nu aan
de orde. De zinsnede "omdat binnen de gestelde afschrijvingstermijn
eventuele reparaties en onderhoud door de politieverbindingsdienst wor
den verzorgd" houdt met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid
verband met het feit dat de desbetreffende apparatuur zo snel verouderd
is dat het bijzonder moeilijk is om na de afschrijvingsperiode reparaties
ter verrichten. Het materiaal voor de reparaties is nl. niet meer in die
mate voorhanden dat van een spoedige reparatie sprake zou kunnen zijn.
Hetzelfde is het geval met betrekking tot andere apparatuur die wij eigen
lijk al zouden moeten hebben. Ik hoop overigens dat u er geen bezwaar
tegen heeft dat de mobilofoons en portofoons worden aangeschaft.
De heer QUADEKKER: Het was kennelijk een moeilijke vraag;
ik vind het ook een moeilijk antwoord, maar ik ga wel met het voor
stel accoord.
De VOORZITTER: O, ik moet u zeggen dat ik er nogal tevreden
over was. Ik ben erg blij dat u het verder dan ook niet begrepen heeft,
mijnheer Quadekker.
Zonder hoofdelijke stemming wordt overeenkomstig het voorstel
besloten.
36. Bijlage 313
VOORSTEL VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS
1, tot vaststelling van de verordening op de stedebouwkundige ad
viesraad;
2. tot benoeming van leden en tot aanwijzing van plaatsvervangen
de leden van deze raad.
De VOORZITTER: Ik geloof dat het verstandig zou zijn als de raad
bij de behandeling van het stuk deze twee onderdelen zou meenemen.
Ik wil nadat u een beslissing over de verordening genomen hebt graag
met u spreken over de methode waarop de benoeming van leden zou
kunnen plaatsvinden.
De heer JANSEN: Toen wij op 14 oktober 1971 de kans kregen om
ons uit te spreken over de instelling van een stedebouwkundige advies
raad waren mijn verwachtingen ten aanzien van de ontwikkeling hier
van positief. Inmiddels ben ik hierover wat somberder geworden en ik
wil bij het voorstel dan ook graag wat kanttekeningen plaatsen. De si
tuatie in Breda in haar totaliteit bekijkend moet ik constateren dat er
reeds enige adviesraden aan het draaien zijn, die nog steeds naar vorm en
inhoud aan het zoeken zijn. Ik zie de ontwikkeling van de S, A. R.als
zij zou moeten starten op de door het college voorgestelde wijze, met
veel zorg tegemoet. Reeds bij de kandidaatstelling bleek al dat slechts