925 14 SEPTEMBER 1972 heid begrijp ik helemaal niet. Er wordt verondersteld dat de enige op positiemogelijkheid is vervat in punt 2, lid 4. De opbouwraad Breda- Noord vraagt nu eigenlijk wat men moet doen als men het er niet mee eens is. Ik neem aan dat men daarmede de totale S. A,R, bedoelt en dat het gaat om adviezen die niet opgevolgd worden. Mijns inziens is dat bezwaar inherent aan een adviescollege. Een dergelijk college zou immers anders een bestuurscommissie worden en ik vraag mij af wat in die context de positie zou worden van het gehele gemeentelijke bestuur, waaronder ik dan het college van burgemeester en wethouders en de overige raadsleden versta. Misschien zou een en ander kunnen worden opgelost door de vorming van een commissie ex artikel 61/62, maar dan heb ik toch weer moeilijkheden met de plaatsing van de ambtelijke staf. Het belangrijkste argument is echter misschien wel dat ik het nog zou moeten zien dat de wettelijke bevoegdheden ten aanzien van de ruimtelijke ordening door de raad uit handen worden gegeven aan wel ke commissie ex artikel 61./62 dan ook. Zojuist is nog een opmerking gemaakt over de integriteit. Naar mijn mening biedt de begrenzing van de taak, zoals die door de term "in hoofdlijnen" wordt aangegeven, toch al voor een zeer groot gedeel te bescherming tegen kwade trouw. Nu wil ik niet kwaaddenkend zijn, maar ik wil de opbouwraad Breda-Noord er toch opmerkzaam op maken dat het werk van de S, A,R, openbaar zal zijn en dat die openbaarheid natuurlijk wel eens vervelende gevolgen hebben. Toch geloof ik niet dat het statuut van de S, A„R„ de vrees rechtvaardigt dat men teveel gehinderd zal worden door kwade trouw. Bovendien zijn er toch allerlei wettelijke maatregelen beschikbaar om datgene wat op het gebied van de ruimtelijke ordening vastgelegd is ook te beschermen. De heer GEENE: Als lid van de raadsafdeling voor ruimtelijke ordening en economische zaken ben ik zeer nauw betrokken geweest bij het tot stand komen van de verordening en het samenstellen van de kandidatenlijst. Mijnerzijds zijn in deze raadsafdeling dan ook geen bezwaren tegen her voorstel van het college ingebracht en con form het goede gebruik heb ik onze werkgroep geadviseert het voorstel te steunen. De werkgroep gaat met het voorstel accoord, doch meent de volgende opmerkingen te moeten maken: 1, Het valt te betreuren dat de animo onder de Bredase bevolking eerst na herhaalde oproepen groot genoeg bleek om een kandidatenlijst vast te stellen. De diversiteit van de kandidaten bleef toch nog ver beneden de verwachtingen, 2, Men is van mening dat de kandidaatstelling met de nodige zorgvul digheid is geschied; in de gegeven omstandigheden kon niet voor iedere vacature een voordracht van twee personen worden opgemaakt, 3, Het wordt niet als een bezwaar gevoeld dat in de nog bestaande va catures later op voordracht van de adviesraad wordt voorzien, 4, Ook het voorstel om de voorzitter van de S. A, R, dan pas te benoe men als ons een daartoe strekkend voorstel van de adviesraad heeft bereikt heeft de goedkeuring van de werkgroep, 5, Enerzijds kan het feit dat de benoeming van de voorzitter toch door de gemeenteraad zal geschieden als bevoogding worden uitgelegd; anderzijds kan een en ander worden gezien als het extra nadruk leg gen op de belangrijkheid van de functie. De werkgroep wenst er laatstgenoemde betekenis aan toe te kennen, 6, Gehoopt wordt dat spoedig de zetel die voor het bedrijfsleven is vrijgehouden zal worden bezet.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1972 | | pagina 925