929
14 SEPTEMBER 1972
is op instelling van een stedebouwkundige adviesraad, o„ a. door de
heer Von Schmid en onze fractie, maar ook door andere fracties. Ik
herinner mij de begrotingsbehandeling van 1969, toen ik deze zaak
ook zeer nadrukkelijk naar voren heb gebracht, U zult begrijpen dat
onze protestant-christelijke fractie zeer verheugd is over het feit dat
het voorstel nu eindelijk kant en klaar ter tafel ligt. Bij dat "kant en
klaar" kan men dan nog wel enige kanttekeningen maken die door vo
rige sprekers ook al gemaakt zijn. Toch geloof ik dat wij volledig met
het preadvies accoord kunnen gaan, terwijl ook wij van mening zijn dat
de S, A.R. maar zo spoedig mogelijk moet starten. De adviesraad zal
zichzelf dan waar kunnen maken en zal zelf de nodige correcties kun
nen aanbrengen. Ik ben het volledig met de heer Spanjer eens dat wij
niet moeten vergeten dat de S. A.R. niet een bestuurscollege, maar
een adviesraad is. De S. A.R, behoeft ook geen oppositionele club te
zijn; men zal in behoorlijk samenspel met de bestaande bestuurscolle
ges moeten kunnen praten en adviezen uitbrengen. Het is dan natuurlijk
heel goed mogelijk dat een advies eens terzijde wordt gelegd. De heer
Spanjer heeft hierover ook al het een en ander gezegd.
Ook mij heeft de brief van de opbouwraad Breda-Noord bereikt. Ik ben
over die brief toch wel een beetje kregelig geworden, In de laatste zin
snede van de brief wordt als conclusie medegedeeld dat de raad nu over
gaat tot het instellen van een schertsgezelschap en dat van deze zaak nu
een inspraakfopspeen gemaakt wordt. Ik vind die uitspraak niet alleen
niet erg elegant, maar ik wil er ook nog op wijzen dat de opbouwraad
Breda-Noord, zelf refererend aan de notulen van de vergadering van
20 april j. 1,op die vergadering in persoon van de heer Aerden ver
tegenwoordigd was; ik was zelfs tijdens die vergadering aanwezig. De
heer Aerden heeft toen de nodige opmerkingen gemaakt, waarop door
wethouder Van Dun uitvoerig is ingegaan. Bepaalde concrete zaken
zijn dan misschien niet vertaald in wijzigingen en aanvullingen van
bepaalde artikelen in het voor ons liggende reglement, maar op de merites
van het naar voren gebrachte is wel degelijk ingegaan. Ik moet dan ook
zeggen dat ik de manier waarop een en ander door de opbouwraad Breda-
Noord is gesteld bepaald niet kan waarderen. Overigens hebben zij over
deze zaak zeker wel meegedacht, maar dat dit het resultaat is betreur
ik ten zeerste.
Nogmaals, ik geloof dat er zodra de S. A.R. aan het werk gaat zeer
zeker bepaalde bezwaren wel naar voren zullen komen; dat is met iets
nieuws altijd het geval. De S. A. R. zelf kan dan echter bepaalde voor
stellen doen.
Ik wil nog een enkele opmerking maken over de benoeming van de voor
zitter, Over dit punt is in de afdeling gesproken en ook vanavond hebben
enkele sprekers dit punt te berde gebracht. Ik ben het toch wel met de
heer Geene eens dat het in het statuut bepaalde, nl. dat de raad op
voorstel van het college van burgemeester en wethouders de voorzitter
benoemt, de juiste procedure betekent. Dat voorstel van het college
kan dan stoelen op een aanbeveling van de adviesraad zelf. Artikel
3, lid 4 vermeldt nl, dat de adviesraad voor elke benoeming een aan
beveling aan het college van burgemeester en wethouders kan doen;
dat geldt dus ook voor de benoeming van een voorzitter. De aanbeve
ling vermeldt dan de namen van twee personen.
De heer SEVERENS: Bijna een jaar geleden hebben wij in de raad
gesproken over een mededeling van het college van burgemeester en
wethouders met betrekking tot de instelling van een stedebouwkundige