14 SEPTEMBER 1972 932 onvrede over de inspraak ten aanzien van het stede bouwkundig beleid. Ik geloof dat de St. A.R. in dat verband een bepaalde functie zou kun nen krijgen. Wat is de bedoeling van het instellen van de stedebouwkun- dige adviesraad? Ik geloof dat daarbij twee zaken heel duidelijk aan de orde zijn. De S. A.R. zal inspraak hebben in de hoofdlijnen van het ste debouwkundig beleid door enerzijds mee te helpen de uitgangspunten van de plannen waarover de raad moet oordelen te formuleren en anderzijds de uitwerking van die uitgangspunten nadrukkelijk te bewaken en indien nodig te signaleren. De raad is vorig jaar van die bedoeling op de hoogte gesteld en ziehier dan het resultaat. Wat hebben wij in die tussentijd gedaan? Inderdaad lijkt het erop dat er een lange tijd heeft gezeten tus sen het moment waarop de raad voor het eerst met het idee kennis maak te en het moment waarop vanavond het reglement en de benoemingspro cedure aan de raad worden voorgelegd. Het lijkt een lange periode, maar ik geloof dat ook hierbij het adagium van kracht is dat inspraak ook tijd kost. Ik moet de heer Jansen wel enigszins in het gelijk stellen als hij zegt dat wij vrij veel moeite hebben gehad met het aantrekken van kandidaten. Wij hebben dat ook meermalen verklaard en in de pers heeft men dat ook kunnen lezen. Het was nogal moeilijk om de voor deze soort zaken toch gebleken belangstelling te concretiseren in het aantrekken van mensen die zich nadrukkelijk met deze zaak wensten te bemoeien. Op een bepaald moment zijn wij daarin toch geslaagd, maar zeker niet door zelf te lobbyen. Via advertenties in Oelaat, Het Stadsblad en De Stem en via enkele artikelen in De Stem hebben wij voldoende aandacht gevestigd op de mogelijkheid die men had om in dit beleid mee te spreken, Öp een gegeven moment was er een 45-tal kandidaten; wij hebben samen met de raadsafdelmg voor ruimtelijke ordening deze mensen toen ontvangen en onze bedoelingen en naar ik meen ook de bedoelingen van de raad aan de kandidaten duidelijk ge maakt. Wij hebben uiteengezet welke, bedoeling wij hadden met het reglement en hebben toen eigenlijk de bal teruggegooid door aan de kandidaten te vragen zichzelf te groeperen in de min of meer toevallig aangewezen discipline - op dat punt kom ik straks nog terug - en van uit de eigen disciplines kandidaten te stellen. Zoals men ziet is een en ander slechts gedeeltelijk geslaagd te noemen. Dat is een vrij lang durig proces geweest, maar toen dat eenmaal achter de rug was hebben wij gezegd dat het toch plezierig zou zijn als wij alvorens de zaken in het college wat definitiever te stellen een soort voorselectie zouden maken. Die voorselectie is eerst ter kennis gebracht van de raadsafde- ling voor ruimtelijke ordening, die er haar fiat aan verleende. Vervol gens heeft het college beslist welke kandidaten in aanmerking kwamen en tenslotte heeft het stuk alvorens aan de raad voorgelegd te worden ten derde male de raadsafdel.ing voor ruimtelijke ordening gepasseerd. Ik zeg dit alles alleen maar om aan te toner dat wij het afgelopen jaar goed gebruikt hebben. Nu zijn wij zover en nu zegt de heer Jansen dat hij som bere verwachtingen heeft; ik heb die niet. De heer Jansen heeft gezegd dat een aantal adviesraden bij de start moeilijkheden heeft gehad. Ik ben ervan overtuigd dat deze adviesraad een uitstekende start zal heb ben, hoewel ik er ten volle van overtuigd ben dat niet alles van een leien dakje zal gaan. Ik ben van mening dat enerzijds het gemeentelijk apparaat ermee zal moeten leren leven en dat anderzijds de adviesraad zelf zijn eigen identiteit zal moeten vinden, zijn eigen werkzaamheden zal moeten rubriceren en een werkprogramma zal moeten opstellen. Dat brengt mij meteen bij een opmerking van de heer Von Schmid, die terecht heeft gezegd dat er natuurlijk al veel klaar is. Ik meen dat wij

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1972 | | pagina 932