14 SEPTEMBER 1972 934 intentie is echter het recht te krijgen in contact te treden met de ad viesraad en ik wil met alle liefde er mee meegaan als bepaald wordt dat dat om de twee weken, om de maand of om de twee maanden zal ge beuren, Het voornaamste is dat de wethouder gerechtigd is om contact op te nemen zonder dat dat bepaalde vreemde gedachten opwekt. De criteria die gehanteerd zijn ten aanzien van die kandidaten, waar uit wij samen met de raadsafdeling voor ruimtelijke ordening een keu ze hebben moeten doen, zijn in het stuk terug te vinden. Wij hebben geprobeerd om de adviesraad zo divergent mogelijk samen te stellen. Op momenten waarop wij zelf mochten kiezen omdat men intern niet tot een besluitvorming kwam hebben wij naar een stuk deskundigheid gekeken; ik geloof dat dat voor het goed functioneren van de adviesraad een belangrijke zaak is. De heer Spanjer heeft ook gewezen op het feit dat de totstandkoming van de S, A.R. anderhalf jaar in beslag heeft genomen. Ik heb al ver klaard waarom het zo lang geduurd heeft. Verder ben ik er blij om dat de heer Spanjer - mijns inziens terecht zo duidelijk de binnen- en buitenbegrenzing van de taken van de stedebouw- kundige adviesraad heeft vastgesteld; naar buiten het beleid in hoofdza ken en naar binnen het afgrendelen naar detailzaken. Ik hoop dat men daar vrede mee kan hebben en dat de stedebouwkundige adviesraad, met welk respect hij ook behandeld moet worden en hoe vitaal en reëel hij ook moet werken, niet lastig gevallen zal behoeven te worden met al lerlei zaken die uitwerkingen zijn van plannen die kloppen met de uit gangspunten en dat niet voor elk boerderijtje op elke hoek, ten aanzien waarvan een bepaalde procedure toegepast moet worden, de stedebouw kundige adviesraad in het geweer zal moeten komen. De heer Spanjer heeft verder nog aan de orde gesteld wat er zal gebeuren met adviezen die niet opgevolgd worden; ik meen dat de opbouwraad Breda-Noord dit punt ook naar voren heeft gebracht. De heer Spanjer heeft de vraag eigenlijk al voor zichzelf beantwoord. Ik ben van mening dat iedereen die betrokken is bij het spel van inspraak en democratisering zijn eigen verantwoordelijkheid heeft. Mijns inziens is het een terechte zaak dat de St, A,R, het college adviseert; het college stelt de raad iets voor en de raad beslist. Ik geloof dat het aan de raad is om te wegen, indien het college afwijkt van de adviezen van de stedebouwkundige advies raad, In de eerste plaats zijn de vergaderingen van de St. A.R, openbaar, maar in de tweede plaats heeft de raad uiteraard inzage in de adviezen die de St, A.R, uitbrengt. Ik geloof dat de gemeenteraad dan zijn eigen verantwoordelijkheid kan behouden. Ik zeg dat met name omdat in de vergadering die vorig jaar over dit onderwerp handelde de angst naar voren kwam dat men min of meer buitenspel gezet zou worden. Ik. ben van mening dat de raad zijn eigen verantwoordelijkheid houdt. De openbaarheid van de adviezen van de St. A.R.die het preadvies van het college van burgemeester en wethouders vergezellen, garandeert mijns inziens het goed functioneren van de gemeenteraad en de St. A„R. De heer Geene kan meen ik wel accootd gaan met het voorstel. Hij heeft een en ander gerubriceerd. Met de heer Geene hoop ik dat de sector bedrijfsleven zo spoedig mogelijk de vacature opvult. De heer Roozeboom heeft aangevoerd dat het college zichzelf tegen spreekt. Hij heeft daarin wel gelijk, maar hij grijpt daarbij terug naar een besluitvormingsproces in de commissie algemene zaken dat pas op gang gekomen is nadat dit stuk geproduceerd was. Toch kan terecht gezegd worden dat wij dan in feite twee commissies ex artikel 62.2 hebben; enerzijds de raadsafdeling ruimtelijke ordening die hopelijk

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1972 | | pagina 934