935
14 SEPTEMBER 1972
gauw omgeturnd zal worden en dan een commissie van advies en bij
stand zal worden; anderzijds de stedebouwkundige adviesraad, die een
adviescollege is uit de burgerij. Deze commissies zijn mijns inziens
elk toch wel verschillend samengesteld en hebben ieder ook een andere
taakstelling. De commissie van advies en bijstand uit de raad zal nl.
ook moeten deelnemen aan het besluitvormingsproces. De heer Rooze-
boom zegt dan ook terecht dat in het stuk een zekere mate van tegen
spraak terug te vinden is. De heer Van Os heeft gezegd: laten we maar
gaan werken.' Ik ben dat van harte met hem eens. Ik geloof mét hem
dat dit het laatste woord niet is. Ik ben ervan overtuigd dat de raad,
wanneer de St. A.R. eenmaal aan het werk is, voorstellen zullen be
reiken ten aanzien van wijzigingen in het reglement en dat die wijzi
gingen dan duidelijk zullen inspelen op de ervaringen die men opdoet.
De stelling dat de benoeming van de voorzitter van de St. A.R. op voor
dracht van het college van burgemeester en wethouders geschiedt vormt
mijns inziens het halve verhaal. De raad benoemt de voorzitter op voor
dracht van het college van burgemeester en wethouders, maar uit hoof
de van het reglement doet de adviesraad voor elke benoeming een aan
beveling, Ook deze aanbeveling is openbaar en het college van burge
meester en wethouders zal, indien het in zijn voordracht aan de raad
van die aanbeveling afwijkt, een en ander moeten motiveren. Ik vind
dan ook dat wij van een gezonde procedure kunnen spreken. Ik vind
het ook een gezonde zaak, niet alleen in verband met de zwaarte van
de functie maar ook vanwege de betrokkenheid van de gemeenteraad,
dat de raad de voorzitter benoemt en dat dat niet geschiedt binnen de
St. A.R. alleen.
De correctie in de tekst is zeer juist; in plaats van hernoembaar moet
er inderdaad herbenoembaar staan.
Ik ben het verder met de heer Van Os eens dat wij niet te star aan de
disciplines moeten vasthouden. Anderzijds hoop ik dat de heer Van Os
daarmede niet bedoelt dat gestreefd moet worden naar een zetelaan
wijzing in de St. A.R. voor elke belangengroepering, ongeacht het de
taillistisch belang waarvoor men opkomt. Wij hebben die moeilijkheid
al onderkend; de leden van de raadsafdeling voor ruimtelijke ordening
weten dat wij tijdens de vergadering met de kandidaten tot de slotsom
zijn gekomen dat wij voor nog wel honderd andere disciplines een zetel
hadden kunnen inruimen. Ik geloof dat wij ervan moeten uitgaan dat de St. A. R.
moet kunnen werken; het artikel dat het minimum en maximum aantal leden
bepaalt garandeert die werkzaamheid wel.
De heer Von Schmid heb ik al enigszins beantwoord ten aanzien van zijn
uitgangspunt. Ons inziens is het streven naar de instelling van de St. A.R.
het gevolg geweest van een niet uit de voeten kunnen met een stuk in
spraak. Hoe moeten wij een en ander nu kanaliseren? De heer Severens
vreest dat wij de deur voor actiegroepen en belangengroepen zullen
dichtgooien. Dat is niet de bedoeling, maar er is in Breda een aantal
actiegroepen die duidelijk hetzelfde doel voor ogen hebben. Deze ac
ties kunnen gekanaliseerd worden. Het mag nooit de bedoeling zijn
dat de St. A.R. de weg naar het stadhuis, het college of het ambtelijk
apparaat afgrendelt.
De heer Von Schmid heeft nog gevraagd of de St. A.R. ten aanzien van
zijn taak het gemeentelijk stedebouwkundig beleid kritisch te bekijken
kwalitatief wel voldoende uitger ;st is om een stuk tegenspel te bieden.
Ik kan die vraag niet beantwoorden; het enige dat ik kan zeggen is dat
wij voorzover wij daarover te beslissen hebben deskundigheid hebben
trachten in te brengen. Ik hoop dat dat een voldoende garantie is voor