14 SEPTEMBER 1972 936 goed tegenspel, Wij zullen dat echter moeten afwachten; op dit moment is hierover geen zinnig woord te zeggen. De heer Severens wil verder gaan dan het instellen van een orgaan dat slechts adviserend is en vraagt of het mogelijk is dat de stedebouwkundige set-up in onze gemeente gaat functioneren via een commissie ex artikel 61, welke commissie dus duidelijk een eigen bevoegdheid zou hebben. Ik meen uitgelegd te heb ben dat wij als uitgangspunt hebben genomen dat de gemeenteraad zijn eigen bevoegdheid moet blijven behouden. Overigens lijkt het mij toch een moeilijke zaak om de bevoegdheden binnen de totale stedebouw kundige opzet op te dragen aan een commissie die dan toch duidelijk relaties zal moeten onderhouden met onze eigen diensten. Deze dien sten zullen toch hun plaats moeten behouden; wij zeggen niet voor niets dat de stedebouwkundige adviesraad ndast andere adviseurs ten behoeve van het college van burgemeester en wethouders als commissie van ad vies functioneert. Persoonlijk ben ik er geen voorstander van om te gaan discussiëren over de suggestie van de heer Severens; ik ben bijzonder blij met de opzet zoals deze nu is. De opmerkingen van de heer Severens over de kanaliserende taak van de St, A. R. en het afgrendelen van de weg naar het gemeentehuis meen ik al beantwoord te hebben. Tenslotte meen ik de heer Severens duidelijk gemaakt te hebben dat er onzerzijds geen sprake behoeft te zijn van een kortsluiting met de opbouwraad Breda-Noord. Wij hebben op de gespreksavond met de kan didaten toen de heer Aerden zich aanmeldde met vreugde een plaats voor hem ingeruimd; ik geloof dat het aan de heer Aerden is om na mens de opbouwraad Breda Noord van die mogelijkheid gebruik te ma ken en wij zullen dat gaarne horen. De heer Severens heeft overigens ook nog een interessante opmerking gemaakt over het onderlinge verkeer tussen de nu bestaande adviesra den; de heer Severens wil hierover graag de mening van het college horen. Ik geloof dat wij bij het praten over adviesraden niet alleen moeten denken aan de nu te creëren stedebouwkundige adviesraad, maar ook aan de jeugdadviesraad en de culturele raad, alsmede aan een aantal instanties op het gebied van onderwijs en maatschappelijk werk. Ik geloof dat wij ervoor zullen moeten zorgen dat geen van de ze adviesraden, met name de jeugdadviesraad, St. A.R. en culturele raad, de voornaamste zeggenschap ten aanzien van het welzijnsbeleid gaat claimen. Mijns inziens zal het de dood in de pot betekenen als iedere raad afzonderlijk zijn eigen belangrijkheid zou willen gaan be wijzen en er rivaliteit tussen de raden onderling zou gaan ontstaan. Het college heeft zijn gedachten wel eens laten gaan over het instel len van een soort verbindingsclub, die een beperkende taakverdeling tot stand zou moeten brengen. Bij die gelegenheid heb ik als voorbeeld gebruikt dat kwesties als de Haagse Beemden en de binnenstad niet al leen aspecten hebben voor de St. A.R. sec, maar wel degelijk ook ver bindingslijnen hebben met culturele raden, onderwijsadviesinstellingen, jeugdadviesinstellingen etc. Ik geloof dat aan de adviesraden gesugge reerd zou kunnen worden dat men ten aanzien van de dagelijkse werk verhouding verbindingslijnen legt tussen de raden onderling. Ik dank de raadsleden voor hun opmerkingen en hoop dat de St. A.R. van alle kanten een prettig licht beschoren zal zijn. De VOORZITTER: Na de pauze zal een tweede termijn volgen. Waarschijnlijk zal over het voorstel gestemd moeten worden; de stem mingsprocedure zal u na de pauze worden voorgesteld. PAUZE

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1972 | | pagina 936