941
14 SEPTEMBER 1972
kan hiertegen maatregelen nemen. Er zijn echter twee garanties voor
het juist opereren van het gezelschap als zodanig: in de eerste plaats
de sociale controle van het gezelschap onderling en in de tweede plaats
de openbaarheid van de discussies in de stedebouwkundige adviesraad.
Maar nogmaals: maatregelen daartegen kunnen niet getroffen worden.
Het lidmaatschap van de stedebouwkundige adviesraad wordt beëindigd
bij overlijden en door zelf te bedanken. Niemand kan eruit gestuurd
worden, en dat is naar mijn mening ook terecht.
De heer Spanjer zeg ik graag dank voor zijn beschouwing over
adviseren en beslissen. Ik meen in eerste instantie al duidelijk betoogd
te hebben dat het goed zou zijn wanneer deze raad zich voorlopig op
dat adviserende vlak zou bewegen. De heer Geene is het daarmee eens;
van de heer Severens heb ik begrepen dat hij ook niet het tegenoverge
stelde bedoeld heeft. Natuurlijk is het altijd mogelijk dat adviesraden
ten gevolge van veranderde maatschappijstructuren in een andere jas
gehuld worden.
De heer Van Os zou het op prijs hebben gesteld, als de brief van
de opbouwraad Breda-noord en het antwoord van het college daarop in
de afdeling voor ruimtelijke ordening aan de orde waren gesteld. Ik ge
loof dat wij elkaar wat dit betreft hebben misverstaan. De brief en het
antwoord daarop, plus alle andere sollicitaties en de correspondentie
rondom de stedebouwkundige adviesraad, hebben ter visie gelegen voor
de raadsleden en voor de leden van de afdeling.
Tussen de heer Van Os en mij bestaat nog enig nuanceverschil
ten aanzien van de benoeming van de voorzitter. De heer Van Os wil
voorkomen dat wij al te paternalistisch optreden. In het reglement wordt
bepaald dat de voorzitter benoemd wordt op voordracht van het college.
Daarnaast wordt evenwel bepaald dat de stedebouwkundige adviesraad
met betrekking tot elke benoeming een advies kan uitbrengen. Ik ge
loof dat op deze manier de zaken toch aan elkaar worden gekoppeld.
Als de stedebouwkundige adviesraad een "say" wil hebben in de benoeming
van zijn voorzitter, zal hij zeker een advies uitbrengen. Als het college
daarvan afwijkt, zal het dat moeten motiveren. Er zullen zware argu
menten aangevoerd moeten worden, wil men van het advies van de ad
viesraad zelf kunnen afwijken.
De heer VAN OS: Waarom wordt het in de verordening dan zó
geformuleerd, als u dit van plan bent?
De heer VAN DUN: Misschien was het duidelijker geweest wanneer de
leden van artikel 3 in een andere volgorde hadden gestaan. In de notulen is
nu echter opgenomen wat de bedoeling is van deze twee reglementen in
het statuut. De heer Van Os hoeft dan ook niet zo bezorgd te zijn voor
een eventueel ingrijpen van het college.
Dat er flexibiliteit moet zijn in de disciplines ben ik met de heer
Van Os eens. De stedebouwkundige adviesraad zal zich regelmatig moe
ten herbezinnen op de functies die daarin aan de orde komen. Het mag
geen wet van Meden en Perzen zijn dat elke hiaat in de nu bestaande
disciplines ook door die disciplines weer moet worden opgevuld.
De heer Geene is blij met de twee grote kluiven die aan de ste
debouwkundige adviesraad zijn toegeworpen; ik. zeg met nadruk "zijn
toegeworpen", want wij hebben de vrijheid genomen om binnen het
kader van inspraak en meedenken de rapportage over de binnenstad al
te doen toekomen aan de kandidaat-leden. Wij meenden dat het verstandig
was deze rapporten op zo ruim mogelijke schaal te verspreiden.