943
14 SEPTEMBER 1972
van kandidaten bij enkele kandidaatstelling te benoemen tot lid en de
genen die op de tweede plaats staan aan te wijzen als plaatsvervangend lid.
Voor de vacatures die er zijn worden dan zo spoedig mogelijk voorstellen
verwacht van de stedebouwkundige adviesraad.
De VOORZITTER: Wanneer de raad hiermede accoord gaat, kun
nen wij overgaan tot benoeming van de genoemde leden, in de volgorde
die de heer Kroon zojuist heeft aangegeven, resp. tot lid en tot plaats
vervangend lid. De vacatures die er zijn kunnen in de loop van de tijd
aangevuld worden, waarna vanzelfsprekend benoeming zal moeten plaats
vinden. Bij enkele kandidaatstellingen is maar één naam genoemd. In
die situatie wordt de genoemde vrouw of man lid, terwijl dan een nieuw
plaatsvervangend lid aangewezen zal moeten worden.
Er doen zich bij deze benoeming twee problemen voor. Zoals
u ziet heeft de Vrouwen Advies Commissie twee namen opgegeven:
mevrouw C. A. Verhaart-Groeneveld en mevrouw M. van Gool-Pijnen-
burg. De V. A.C. heeft ons bericht dat mevrouw Van Gooi, die zelf
presidente is van de Vrouwen Advies Commissie, zich terugtrekt. De
V. A.C. zal ons zeer binnenkort een ander lid voordragen. Ik stel u
daarom voor de naam van mevrouw Van Gooi uit de lijst van kandida
ten te schrappen.
Het volgende probleem doet zich voor bij de kandidaatstelling
door de wijkraden. De heer Aarden is aanvankelijk door de wijkraden
als kandidaat voorgedragen. Op dit ogenblik is het mij formeel niet
bekend dat de heer Aarden zich terugtrekt. In het stuk wordt echter
meegedeeld dat de opbouwraad Breda-noord onder geen voorwaarde op
dit moment kandidaten wil stellen, hetgeen zou kunnen betekenen dat
de heer Aarden zijn aanvankelijke kandidatuur zou terugtrekken. Ze
kerheid bestaat daarover evenwel niet.
De heer SEVERENS: Ik heb van de heer Aarden zelf gehoord dat hij
door de opbouwraad als zodanig nooit kandidaat is gesteld. Hij is wêl op
die vergadering geweest, maar is nooit kandidaat gesteld.
De VOORZITTER: Dat maakt er de zaak niet gemakkelijker op.
De heer VAN DUN: Ik weet zeker dat op die beroemde avond aan
de heer Aarden gevraagd is of hij bereid was in die discipline zitting te
nemen. Daarop is een positief antwoord gegeven, waarna de zaken op
die avond zijn gegroepeerd.
De heer SEVERENS: De heer Aarden heeft mij gisteren verteld dat
hij nooit als afgevaardigde van de opbouwraad is aangewezen.
De VOORZITTER: Ik wil u graag een practische oplossing voor
stellen. De houding van de opbouwraad Breda-noord is bekend. Ik neem
direct aan dat de heer Aarden kandidaat is geweest, maar er bestaat nu
gerechte twijfel over of een dergelijke kandidatuur zou worden aanvaard.
Als de opbouwraad Breda-noord de heer Aarden, of een andere man of
vrouw, zou willen aanwijzen, kan dat bij de eerstvolgende benoeming
gebeuren. Gezien de papieren die wij op dit moment voor ons hebben,
geloof ik niet dat er practische gronden aanwezig zijn om tot de benoe
ming van de heer Aarden over te gaan.
De heer KROON: De notulen van de vergadering van 20 april heb ik