989 26 SEPTEMBER 1972 ciële en zakelijk verantwoorde exploitatie en daartoe is zelfstan digheid qua beheer een absolute eis. Daarnaast moeten wij ko men tot een beperking van de gemeentelijke betrokkenheid, zo wel in bestuurlijk opzicht als in financieel opzicht. In dat kader dienen de voorwaarden te worden gesteld van zelfstandigheid en risicobeperking. Ook de heer van Loon heeft deze eisen gefor muleerd. De noodzaak van zelfstandigheid en zeker van de over dracht van financieel risico brengt mee dat het beheer moet wor den losgekoppeld van de gemeentelijke overheid. In dat kader is -- ik kan de redenering van de heer van Loon volledig onder schrijven -- een gemeentelijke stichting alsmede een commissie ex artikel 61 geen punt van overweging. Dit zijn namelijk van de gemeente afgeleide organen, terwijl het beheer juist van de gemeente aient te worden losgekoppeld. Overigens is in het preadvies al uitdrukkelijk geconstateerd dat de gemeente noch bestuurlijk, noch technisch beschikt over de organen en de kennis om een centrum als het Turfschip te leiden. De stichtingsvorm lijkt ons derhalve een goede oplossing, omdat die de waarborg biedt voor zelfstan digheid en tevens de mogelijkheid van risicobeperking inhoudt. Overigens is de stichtingsvorm in dergelijke gevallen een meer voorkomend fenomeen. De heer van Os heeft daar ook al op ge wezen. De stichtingsacte, alsmede de wijzigingen daarop, behoeven de goedkeuring van het college van burgemeester en wethouders. De heer van Loon heeft daar uitdrukkelijk om gevraagd en ik meen dat hij daar ook gelijk in heeft. Dit geldt ook voor de overeenkomst tussen de stichting en de pachter, alsmede voor die tussen de gemeente en de stichting. De heer Kroon heeft in dit verband gesteld dat de concepten ter kennisneming aan de raad zouden moeten worden voorgelegd. Ik neem aan aat de voorstellen die de raad naar ik hoop in december zullen bereiken van deze overeenkomsten vergezeld zullen gaan. Het is, althans voor mij, tamelijk verheugend dat uit de ideeën van de commissie ad hoe naar de mening van de voorzitter van die commissie toch het een en ander overeind is gebleven. Dat idee had ik zelf namelijk ook. De reactie van de heer Crul daarop zou ik meer in de richting van de voorzitter van de com missie ad hoe willen dirigeren, ook wat betreft zijn interpretatie van de bedoelingen van de commissie ad hoc met haar rapport. De heer CRUL: Zou de wethouder zijn onderschrijven van het standpunt van de voorzitter van de commissie ad hoe iets nader kunnen specificeren? Wethouder VAN GRAAFEILAND: Ik ben daar gaarne toe bereid. Ik zou de heer Crul in dat verband willen verwijzen naar pagina 16 van het preadvies, waar onder ad b. is opgesomd welke punten in het garantenvoorstel zijn opgenomen die naar onze mening aan sluiten bij hetgeen de commissie ad hoe heeft gewild. Overigens kan ik de opmerking van de heer van Loon over het moment waarop de garanten met hun voorstel zijn gekomen wel begrijpen. Gelet op het tijdstip waarop het rapport werd uitge bracht had men dit nauwelijks ongelukkiger kunnen kiezen. De heer AMERICA: Mag ik vragen of er tevoren overleg is gepleegd? Als ik hem goed begrepen heb heeft de heer van Loon dat gesuggereerd.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1972 | | pagina 989