26 SEPTEMBER 1972 990 Wethouder VAN GRAAFEILAND: Ik begrijp niet helemaal wat de heer America wenst te horen, maar misschien kan hij daar in tweede termijn even op terugkomen. Met betrekking tot de beheersformule heeft de heer Crul nog opgemerkt dat er op dit moment wellicht iets meer bekend is over datgene wat de fiscale deskundige en de accountant naar voren heb ben gebracht. Ik moet hem daarin teleurstellen, er hebben ons ter zake nog geen nadere ideeën bereikt. Overigens hebben wij daartoe ook niet uitdrukkelijk het initiatief genomen. Wij wilden namelijk eerst de uitslag van deze raadsvergadering afwachten om in ieder geval kosten te sparen op het kerkhof. Met betrekking tot de bestuurssamenstelling ben ik van mening dat het honoreren van de commerciële benadering van de exploitatie van het Turfschip in de beheersformule de samenstelling van het bestuur niet meer tot een moeilijk probleem maakt. Naar mijn me ning zijn de waarborgen voor de gemeente in voldoende mate in de overeenkomst geregeld. Ingrijpen door de gemeente op het beheer van de stichting lijkt mij nodig noch gewenst. De heer van Banning heeft terecht een vraagteken gezet bij de positie van het lid van het college in het stichtingsbestuur. Ik ben het met hem eens dat in de loop der tijd getoetst zal moeten worden in hoeverre het mogelijk is dat een lid van het college in dat stich tingsbestuur functioneert, waarbij dan tevens in aanmerking zal dienen te worden genomen in hoeverre de raad kan respecteren dat de stich ting als zodanig zelfstandig opereert en dat het lid van het college wel kan mee-besturen, maar natuurlijk geen overwegende invloed heeft op de wijze waarop het Turfschip-complex zal worden ge ëxploiteerd. Zijn zitting nemen in het stichtingsbestuur heeft, zo als ook duidelijk uit de raad naar voren is gekomen, duidelijk een bedoeling. Een zekere mate van meesturen is mogelijk, terwijl tevens getoetst kan worden in hoeverre men zich houdt aan de diverse overeenkomsten. Daarnaast is het ook voor de continuiteit van belang dat wij na afloop van de optietermijnen op de hoogte zijn van hetgeen er zoal aan de hele situatie veranderd zou moeten worden. Wat betreft de overige leden van het stichtingsbestuur die de gemeente vertegenwoordigen geloof ik dat de specifieke deskun digheid waarvan in het preadvies sprake is niet tot veel verschil van mening behoeft te leiden. Wij zijn bepaald niet van mening dat deze leden in het stichtingsbestuur de exploitatie zouden moeten kapittelen. Hiermee wordt meer bedoeld dat wij in staat moeten worden geacht vertegenwoordigers uit maatschappelijke groeperingen te kiezen die duidelijke raakvlakken hebben met de exploitatie van het Turfschip. Ik denk daarbij met name aan het onderwerp dat ook uitdrukkelijk in de beraadslagingen naar voren is gebracht, namelijk alles wat te maken heeft met concurrentievervalsing. Mijns inziens is dit een element dat eventueel via het stichtings bestuur moet kunnen worden afgedekt. Naar aanleiding van de overeenkomst heeft de heer Kroon op gemerkt dat het naar zijn mening de voorkeur verdient de loop tijd te beperken tot één termijn van vijf optiejaren. Ik ben dat niet met hem eens. Ik geloof namelijk dat een goede exploitatie en een goed management in zekere zin al een aanloopperiode nodig hebben van een jaar of vier, terwijl het eigenlijk ook mo reel niet verantwoord is een exploitant na tien jaar weer aan de

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1972 | | pagina 990