996
15 NOVEMBER 1973
sis voor de aanslag in de onroerend-goedbelasting wordt verkregen.
In onze groep heeft men zich afgevraagd hoe het met de randge
meenten en met de gemeenten in de regio Breda in dezen staat. Wordt
Breda geen koploper in het meer belasting opleggen dan andere gemeen
ten doen? Gaan de randgemeenten mee met deze door Breda gekozen
opzet? In het stuk staat dat er terzake een werkgroep is gevormd die al
deze punten binnen het computerverband van Tilburg gaat onderzoeken.
Daar ben ik erg gelukkig mee. Niet alleen de onroerend-goedbelasting
speelt in dezen echter een rol want er komt ook een rioolretributie ter
wijl wij voorts reeds een rioolrecht en een afvoer- en zuiveringsrecht
kennen. Andere gemeenten kennen deze rechten en verplichtingen niet
en in het licht van de uniformiteit is het wellicht aanbevelenswaardig
aan de totaliteit van deze belastingen, rechten en heffingen aandacht
te besteden. Wij kunnen ons met deze onroerend-goedbelasting vereni
gen doch wij zouden het zeer op prijs stellen indien het college zowel
ten aanzien van de basis als ten aanzien van de uniformiteit grote waak
zaamheid in acht zou willen nemen.
De heer VAN OS: De heer Van Loon heeft reeds uit het stuk geci
teerd dat de totale belastingopbrengst van degenen die in deze sector
reeds belasting betaalden in feite niet wordt gewijzigd want er komt een
nieuwe categorie belastingbetalers bij. Op dit moment valt nog niet te
bezien of de verdeling van de lasten zoals tot nu toe gebruikelijk gelij
kelijk zal plaatsvinden. Wij zullen met deze verdeling op een geheel
nieuwe grondslag ervaring moeten opdoen. In dit verband heb ik mij
afgevraagd hoe het met een eventuele beroepsregeling is gesteld. Ik heb
dat niet goed uit het voorstel kunnen opmaken hoewel er wel iets over
een beroepsmogelijkheid in staat. Kan de wethouder mij mededelen hoe
die beroepsprocedure precies moet verlopen? Het is best mogelijk dat er
zich bij de door ons op dit moment te kiezen basis wat vreemde aange
legenheden voordoen. Een allereerste vereiste is een voor iedereen dui
delijke beroepsprocedure.
De wet op de Onroerend-goedbelasting biedt een mogelijkheid tot
verruiming van de financiële middelen. Het college heeft in het voor
stel aangetoond dat deze belasting zelfs zonder duidelijke lastenverzwa
ring méér zal opbrengen. Ik vrees dat wij over een aantal jaren niets
meer van deze verruiming zullen merken, dat wij deze ponds-pondsge-
wijze verdeeld hebben en dat wij er niets meer van kunnen terugvinden.
Ik herinner u eraan dat ik er ooit eens moeite voor heb gedaan te trach
ten de zogenaamde tertiaire wijkvoorzieningen waaraan men in Breda
grote behoefte heeft en op welk punt de bouw grote achterstand vertoont
door de een of andere financiële regeling van de grond te krijgen. Ik
heb toen voorgesteld de grondprijzen met een bepaald bedrag te verho
gen hetgeen tot enig onderzoek heeft geleid. Men heeft mij toen ver
zekerd dat een dergelijke verhoging zeker niet voor woningwetbouw
gronden zou worden toegestaan. De door mij genoemde mogelijkheid
bleek niet zo erg interessant omdat wij weinig grond te verkopen heb
ben waardoor de opbrengst heel gering zou zijn. Bij het voorstel over
de onroerend-goedbelasting heb ik mij afgevraagd of er nu wellicht een
mogelijkheid tot het vormen van een speciaal fonds zou bestaan. Uit
de inkomsten van de onroerend-goedbelasting zouden via dat fonds voor
zieningen als gemeenschapshuizen, dienstencentra, instructiezwemba
den, sporthallen en dergelijke binnen redelijke tijd in Breda van de
grond kunnen komen. Wij roepen allen van tijd tot tijd wel 'ach en wee'
indien de noodzaak van een gemeenschapshuis in welke wijk van Breda
ook aan de orde komt maar in de praktijk hebben wij er geen centen