15 NOVEMBER 1973
1001
gekozen voor een onroerend-goedbelasting waarbij eigenaren en gebrui
kers een ongeveer gelijk deel betalen. Bovendien betalen de eigenaren
de rioolretributie hoewel zij op dit moment geen grotere aanslag krij
st gen. Als naar het oordeel van de raad in de toekomst een belastingver
zwaring moet plaatsvinden kan hij beslissen welke categorie zwaarder
belast moet worden. Deze beoordeling blijft derhalve altijd aan de raad
voorbehouden en voor beide categorieën blijft derhalve nog een verrui
mingsmogelijkheid aanwezig.
Zowel de heer Van Loon als de heer Sandberg hebben gezegd dat
d men het ook in bezuinigingen op bestaande uitgaven moet zoeken. Dit
belangrijke punt heeft de volle aandacht van het college en binnen kor
te tijd zullen wij de raad daarmee confronteren. Enige verwarring be
staat over de vraag met welk percentage de grondslag van de 'waarde
gebouwd' volgens het kadaster moet worden vermenigvuldigd. Dit per
centage is 200 waarbij wij aantekenen dat er zo rechtvaardig mogelij
ke verhoudingen blijven bestaan. Dat is het essentiële punt en niet of
de vermenigvuldigingsfactor 200 of 400 is. Ik geef de heer Van Loon
toe dat deze verhoudingen aan veranderingen onderhevig zijn. De heer
Sandberg heeft ook over kinderziektes gesproken en wij zullen dan ook
moeten nagaan of de verhoudingen rechtvaardig blijven. In de praktijk
kunnen bepaalde wijken een geringere waarde en andere wijken een gro
tere waarde krijgen. Wij zullen dit proces dan ook nauwlettend volgen.
De heer Van Loon spreekt voorts over de uniformiteit. In het ver
band van de 'consumentenorganisaties' computer-Midden-West Brabant
in samenwerking met het waterschap heeft een werkgroep een advies uit
gebracht dat er voor pleit de methodiek te kiezen die ook in dit voorstel
wordt gehanteerd. Er bestaat derhalve in de methodiek een bepaalde ma
te van uniformiteit doch het is mogelijk dat de hoogte van de belasting
verschillend is. Het advies houdt niet in overal dezelfde belasting te hef
fen. Od basis van dezelfde methodiek kan de ene gemeente een lage en
de andere gemeente een hogere belasting heffen. Zo zijn er in het ver
leden ten aanzien van de opcenten op straat-, riool- en andere belastin
gen verschillende percentages gehanteerd. Ik. meen dat op dit punt de
betrokkenheid van de raad aan de orde kan komen. Bij het opleggen van
een bepaalde belasting zal de raad immers altijd moeten overwegen of
deze de moeite waard is gezien hetgeen de gemeenschap gepresenteerd
krijgt. Dit element heeft duidelijk meegespeeld bij de overwegingen
tot het invoeren van deze belasting.
De heer Sandberg meent dat de burgerij geen zwaardere lasten
meer kunnen worden opgelegd. Deze stelling kan noch wil ik in zijn ab
soluutheid onderschrijven want de lasten van de burgerij moeten altijd
worden afgewogen tegen hetgeen de burgerij gepresenteerd wordt.
Gesproken is ook over de uniformiteit ten aanzien van het afvoer
en zuiveringsrecht. Een dergelijke uniformiteit zou kunnen worden na
gestreefd wanneer er overeenstemming bestaat over de overdracht van
de gehele rioolwaterzuiveringsinstallatie aan het waterschap West-Bra
bant, Hierdoor zou er een overkoepelend orgaan komen en zou de las-
tenheffing voor dat gebied uniform kunnen zijn. Indertijd heb ik daar
met de raad een afspraak over gemaakt, namelijk dat de exploitatie
kosten zouden worden omgeslagen over de Bredase industrie en burgerij
en dat dit probleem zou kunnen worden opgelost zodra een veel groter
probleem zou zijn opgelost. Ik denk dat ër ten aanzien van het riool
recht en de rioolieiributie in de verschillende ons omringende gemeenten
wel verschillen zullen bestaan. Anderzijds gaat een aantal grote gemeen
ten deze rioolretributie ook invoeren zoals in het stuk is aangegeven.
De heer Van Os wenst een zo rechtvaardig mogelijke verdeling van
de lasten waarop ik reeds heb geantwoord. Overigens kan geen enkele