T. Is het college bereid een onderzoek te laten instellen naar de
mogelijkheden om deze stankhinder op te heffen c.q. drastisch
te beperken.
13 DECEMBER 1973
1054
gemeenteraad berichten wij U als volgt:
1. inderdaad heeft ons college in april van de z.g. werkgroep
drugvoorlichting van de J. A.R. een rapport ontvangen.
2. Het college heeft geen ontvangstbevestiging verzonden. Dat is
niet gebruikelijk in de contacten met adviescolleges.
3. en 5. Het college zal er voor zorgdragen dat dergelijke zaken
in de toekomst beter bewaakt worden.
3. en 6. In de vergadering van 18-10-1973 heeft de raad dezer
gemeente een beslissing ter zake genomen.
4. Niet het J. A.C. maar de jeugdadviesraad heeft zich inzake
de subsidiëring van drugvoorlichting tot ons college gewend.
VRAAG (gesteld ing. artikel 40 2e lid R. v.O.
De heer GEENE: Verspreid door de stad liggen een aantal riool-
pompgemalen, die doorgaans een zeer hinderlijke penetrante stank
verspreiden.
De in de omgeving wonende bewoners ondervinden hiervan
veel hinder.
VRAGEN:
2. Indien met de opheffing van de stankhinder grote kosten zijn
gemoeid en het derhalve door U niet verantwoord wordt geacht
daarin verandering te brengen wil het college dat motiveren
waarom bij een gelijke heffing van de rioolbelasting een aan
tal kleine groepen naast de last van de heffing ook nog de
stank en een waarde-vermindering van hun eigendom moeten
accepteren.
ANTWOORD.
Naar aanleiding van de door U gestelde vragen overeenkomstig
artikel 40 van het reglement van orde voor de vergaderingen van
de gemeenteraad berichten wij U als volgt;
1. De rioolgemalen bij de Bosschebrug en de Verlaatbrug en aan
de Markendaalseweg en de Piet Heynlaan zijn gebouwd in de
jaren 1953 tot 1956 en uitgerust met vijzels.
Bij bepaalde bedrijfsomstandigheden, vooral bij regenval na
droge perioden, wanneer in de riolen bezonken stoffen, welke
reeds zijn gaan rotten, met het water worden meegespoeld,
kan door de woelende werking van de vijzels wel eens een min
der aangename geur ontstaan, welke door de ventilatiekokers
e. d. soms ook buiten de gebouwen waarneembaar is.
De hieruit voortvloeiende hinder is naar onze mening echter
gering en heeft tot op heden vrijwel nooit tot klachten aan
leiding gegeven. Eventuele maatregelen tot het opheffen c.q.
verminderen van deze overlast zijn uitermate kostbaar aan
gezien deze zullen bestaan uit een volledige ombouw van de
gemalen, dan wel de installatie van gasafzuig- en wasinstal-
laties.
Het treffen van deze maatregelen lijkt ons dan ook voorshands
niet verantwoord.