1065
13 DECEMBER 1973
lectieve verantwoordelijkheid van alle burgers. Ons spreekt het aan dat
het college in dit verband in de nota grote aandacht besteedt aan de fa
cetten voorlichting, opvoeding en begeleiding; wij zijn het daarmee eens.
Het tweede element van de basisfilosofie dat ons aanspreekt is de
stelling dat welvaartsgroei en welzijnsbevordering niet als strijdige doel
einden moeten worden gezien maar dat tussen deze twee aspecten even
wicht en harmonie moet worden gevonden. Bovendien is naar onze me
ning de welvaartsgroei zonder meer nodig om de zo noodzakelijke mi
lieumaatregelen te kunnen financieren. Daarbij zal --en dat mis ik in
de basisfilosofie van de nota --in het bijzonder grote aandacht moeten
worden besteed aan de kwaliteit van de groei, waarbij ik niet alleen
denk aan de macro-economische ontwikkeling maar ook aan bestemmings
plannen, industrievestigingen en het verkeersbeleid. Over dit laatste wor
den overigens wèl enkele opmerkingen gemaakt.
In het eerste deel van de nota is het mijn fractie opgevallen dat
het college in sommige formuleringen enigszins de ludieke kant is uit
gegaan. Zo deelt het college op blz. 1 de Nederlandse fauna kennnelijk
in in vissen, vogels en andere dieren. Daarnaast hebben wij geconstateerd
dat b. en w. ter ondersteuning van de basisfilosofie een citaat uit de wer
ken van Gerard Kornelis van het Reve bezigt. Wij herinneren ons nog de
discussie die jaren geleden in deze raad is gevoerd over de werken van De
Sade en wij vragen ons af of uit het citeren van een andere, eveneens om
streden schrijver moet worden afgeleid dat er hier sprake is van een radi
cale omwenteling in het college. Indien dit juist is, waarderen wij dat,
vooral omdat wij zoiets --ik citeer de nota -- van "een eenvoudig ge
meentebestuur uit het Westbrabantse" niet hadden verwacht.
Ernstiger kritiek hebben wij op de eerste tien regels van de nota,
waarin zeer negatief, om niet te zeggen; badinerend, wordt gesproken
over de betrokkenheid van burgers bij de milieuproblematiek. Wij had
den hier graag een andere benadering gezien en wij kunnen daar ook voor
beelden van aanwijzen. De actie die is gevoerd met betrekking tot de
weg Breda - Baarle-Nassau is een goed voorbeeld van een terechte be
trokkenheid van burgers bij het milieuvraagstuk.
Het tweede gedeelte van mijn betoog heeft betrekking op het in
formatieve deel van de nota, de paragrafen 4 t/m 6. Naar onze mening
zijn in dit deel de mogelijkheden van de gemeente aan de ene kant en
de beperkingen van de gemeente aan de andere kant voortreffelijk geëta
leerd, vooral in de passages over de hinderwet. De veelgehoorde opvat
ting dat men met de hinderwet veel kan bereiken wordt terecht ontzenuwd:
de hinderwet heeft een beperkte werkingssfeer en het is duidelijk dat voor
al de nieuwe milieuwetten nodig zijn voor een doeltreffend beleid. Ter
zake van het oppervlaktewater en de lucht heeft de gemeente nauwelijks
een taak, aangezien deze onderwerpen ressorteren onder het waterschap
en de provincie. Overigens mag worden verwacht dat in de aangekon
digde wetten met betrekking tot de bodemverontreiniging en de geluids
hinder de gemeenten een taak zullen krijgen. Juist op het gebied van de
bodemverontreiniging en de geluidshinder past een alert beleid van het
gemeentebestuur; hierop kom ik straks nog terug.
Vervolgens iets over de bestaande activiteiten van de gemeente»
Wij zien dat nagenoeg alle leden van het college iets -- de een meer
en de ander minder -- met het milieubeleid te maken hebben en de vraag
rijst of de organisatie binnen het gemeentelijk apparaat zodanig is, dat
er sprake kan zijn van een geïntegreerd milieubeleid waarbij de zorg voor
het milieu door iedere portefeuillehouder als een volwaardig belang wordt
gezien. In de nota heb ik over de coördinatie en de integratie in het ge
meentelijk apparaat nauwelijks iets gelezen en het ontbreken van opmer-