13 DECEMBER 1973
1072
geven. Men ziet dat de gereedschappen van het gemeentelijk apparaat
in Breda vrij beperkt zijn. Wij proberen aan de hand van een drietal sug
gesties -- misschien mag men deze "beleidsuitgangspunten" noemen; de
heer Dees heeft daarover gesproken --te komen tot een discussie in de
raad die de opzet van het milieubeleid voor ons wellicht grijpbaarder
en hanteerbaarder maakt.
Zoals ook duidelijk is gezegd in de commissievergadering waarin
deze problematiek is behandeld zijn deze drie uitgangspunten voor dit
college vooralsnog de volgende. In de eerste plaats willen wij ernaar stre
ven met de raad een discussie te voeren over de vraag of het zinvol is
een aantal gemeentelijke verordeningen terzake van het milieu te coör
dineren. In de tweede plaats willen wij de hieruit voortvloeiende conse
quenties financieel uitwerken en de raad met het resultaat daarvan con
fronteren. In de derde plaats denken wij aan het instellen van wat van
de kant van de raad "milieupolitie" is genoemd en waarvoor het colle
ge de term "milieubewakers" zou willen gebruiken. Het lijkt mij terecht
hier even bij stil te staan en erop te wijzen dat ook in dat opzicht on
ze bedoelingen niet moeten worden overdreven.
Merkwaardig is dat de heer Geene heeft gezegd dat de inschake
ling van milieupolitie tot willekeur leidt en dat de heer Dees heeft op
gemerkt dat er in dezen straffer gereglementeerd moet worden. Ik zal
trachten duidelijk te maken wat wij bedoelen met het derde van de zo
juist genoemde concrete aspecten; de milieubewaking, gepersonifieerd
in een aantal gemeentelijke ambtenaren. Wij denken daarbij niet alleen
aan de politie die geroepen is tot het toezichthouden op de naleving van
de algemene politieverordening, maar wij zouden een beperkte opspo
ringsbevoegdheid willen toekennen aan mensen die geregeld in Breda in
de wijken komen en die door ons in staat worden geacht en zelf bereid
zijn een zekere verantwoordelijkheid te aanvaarden om op het gebied
van het milieu taakstellend te werk te gaan. Voor het college is die
opsporingsbevoegdheid niet de hoofdzaak van deze nota; hoofdzaak is
dat wij kunnen werken met een team van mensen die principieel en
primair bereid zijn ten aanzien van de milieubewaking preventief te ope
reren. Het is niet de bedoeling dat men primair gebruik maakt van de
toegekende opsporingsbevoegdheid maar hoofdzaak is de mentaliteit waar
over vele raadsleden hebben gesproken. In het bijzonder denken wij aan
de mogelijkheid dat enkele opzichters van het vervoerbedrijf, van de
dienst voor de beplantingen en van de dienst openbare werken alsmede
enkele personen die op het ogenblik de functie van parkwachter uitoefe
nen bereid en in staat gevonden worden om met een bevoegdheid pri
mair preventief op te treden. Dit betekent dat de betrokkenen in staat
moeten zijn een willekeurige burger te attenderen op de zorg voor het
milieu die in het kader van onze samenleving in 1973 past. Pas in twee
de instantie zou men moeten overgaan tot het effectueren van de be
perkte opsporingsbevoegdheid die men zal bezitten. Daarmee zijn wij
naar ik meen aangekomen bij de mentaliteit.
Ik bestrijd de opvatting van mevrouw Paulussen en mevrouw Van
Nes dat wij moeten proberen over de milieunota van die toch wel sim
pele overheid in West-Brabant heen de maatschappij te veranderen. Dat
is onedel, niet terecht en onrealistisch. Men mag natuurlijk politiek be
drijven op grond van een bepaalde maatschappij-opvatting, ik heb daar
geen enkel bezwaar tegen maar men moet de overheid in Breda niet in
de schoenen schuiven dat zij maatregelen moet nemen waartoe zij niet
bevoegd is en die zij niet in staat is te nemen. Ik geloof dat de beteke
nis van de nota is dat wij daarin vaststellen dat het milieu voor ons Breda-
naars belangrijk is maar dat raad en college als milieubewakers helaas