13 DECEMBER 1973 1088 breken doet afbreuk aan de veiligheid en het wooncomfort van de huur ders van de woningen. Tot de gebreken behoren onder andere het scheu ren van muren, het waterdoorlaten van balkon- en keukenvloeren, het inwaaien van raamkozijnen en reukoverlast door geleiding via ventila toren. Hoewel een en ander nog niet te overzien is, lijkt het mogelijk dat wij nog voor hoge kosten zullen komen te staan. Dit is des te ernstiger omdat zowel de onderhoudsfondsen als de risicoreserve van de betrokken complexen praktisch uitgeput zijn, zo dat het onderhoud in feite ten laste van het overig gemeentelijk woning- bezit komt. Het lijkt mij duidelijk dat al het mogelijke moet worden gedaan om de oorzaak van de gebreken op te sporen en geldverslindend onder houd in de toekomst zoveel mogelijk te beperken. Men zal weten dat ik de commissie openbare werken heb verzocht haar mening te geven over mijn voorstel een onafhankelijke instantie een onderzoek naar de oorzaak van de gebreken te doen verrichten. Een dergelijk onderzoek zou diverse aspecten kunnen hebben. Dit -- naar mijn gevoel overigens volstrekt eerbare -- voorstel heeft grote woede in de commissie opgewekt. Er werd gesproken over een voortdurend wantrouwen van mij jegens de dienst van openbare werken. Wat daarvan ook waar moge zijn, hier gaat het volstrekt niet om wantrouwen maar om een zeer normale zaak: een dienst die betrokken is geweest bij de verstrekking van de opdracht tot de bouw, bij het toezicht op de bouw en de goedkeuring ervan is niet de aangewezen instantie om een onderzoek naar de gang van zaken bij de bouw in te stellen. Ik handhaaf daarom mijn mening in dezen en heb het voornemen daaromtrent nog een nader voorstel aan de raad te doen. Het krediet dat in het onderhavige voortel wordt voorgesteld keur ik niet af, maar ik acht deze voorziening op zichzelf volstrekt onvol ledig. De heer FROGER: Op het betoog van mevrouw Van Nes zou ik een kleine aanvulling willen geven, omdat ik bij vorige gelegenheden even eens over dit onderwerp heb gesproken. In de commissievergadering vóór de vorige raadsvergadering heb ik aan de wethouder gevraagd wie nu ei genlijk aansprakelijk was en op die vraag kon op dat ogenblik geen ant woord worden gegeven. In de raadsvergadering heb ik de vraag herhaald en toen heb ik het antwoord gekregen dat de aannemer volgens de dienst openbare werken niet aansprakelijk was. Aangezien ik niet over meer ge gevens beschikte, heb ik destijds uit dit antwoord geconcludeerd dat dan de directie althans de instantie die de bouw leiding heeft gehad -- open bare werken -- verantwoordelijk was. De wethouder heeft daarop gezegd dat hij zijn dienst niet liet bezoedelen, maar dat was het logische ge volg, Wij hadden immers de keuze tussen a. de aannemer en b. open bare werken. In de volgende commissievergadering zijn wij verder op dit onder werp ingegaan. Op een gegeven ogenblik leek het mij dat het verlossen de woord door de directeur van openbare werken werd gesproken toen hij zei dat een gerenommeerd architectenbureau de plannen had gemaakt. Hieruit concludeerde ik dat c, de schuldige was. Als men immers pre cies volgens bestek en tekeningen heeft gehandeld en de voorschriften in het kader van de controle door openbare werken precies heeft gevolgd, moeten er dus elementaire fouten in het ontwerp en de constructies schui len. De directeur openbare werken haastte zich toen evenwel te zeggen dat zijn dienst het plan had "begeleid", wat natuurlijk een uitermate duister begrip is. Zonder nadere informatie komt men er nooit achter wat het "begeleiden" van een plan eigenlijk inhoudt. Ik zou bijna wil-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1973 | | pagina 1088