9 4 JANUARI 1973 Turfschip zou worden aangevraagd indien de afvloeiingsregeling niet werd goedgekeurd. De schriftelijke vraag heeft u nu waarschijnlijk wel ontvangen. Dit was in de afdelingsvergadering van 29 december nog niet het geval; een antwoord op die vraag zal nu wellicht gegeven kunnen worden. Volgens het ter visie gelegde verslag - en dat is naar ik meen door alle betrokkenen goedgekeurd - van de onderhandelingen met de vakbeweging over de personeelsafvloeii'ng is door de wethouder van economische zaken aan de vakbeweging medegedeeld dat in de raads vergadering van 11 november 1971 is gesteld dat in 1972 een oplossing voor de problematiek van Het Turfschip gevonden zou moeten zijn, omdat men de onverplichte bijdrage op deze wijze niet langer wenste te fourneren. Verder heeft de wethouder tijdens de onderhandelingen aan de vakbeweging medegedeeld dat de N. V. volstrekt insolvabel, illiquide en in staat van faillissement is. De PAK-fractie betreurt het dat de wethouder door deze mededelingen de indruk bij de vakbeweging kan hebben gewekt dat deze raad een standpunt over het niet voortzet ten van de exploitatie of over het aanvragen van een faillissement zou hebben overwogen. Het tegendeel is namelijk het geval. De raad heeft uitdrukkelijk vastgesteld dat voortzetting van de exploitatie zou plaats vinden, terwijl over een faillissement vanaf deze kant van de tafel naar mijn mening nimmer is gesproken. De PAK-fractie is het met het college eens dat de afvloeiingsregeling materieel gezien redelijk is. Wij wensen echter het personeelsvraagstuk fundamenteel anders te benaderen, In de vergadering, die onder andere over de ENKA-sluiting, de DACW en de Kennedybrug ging, heeft deze raad er geen misverstand over laten be staan dat iedere burger van Breda recht moet hebben op arbeid. Dit geldt niet alleen voor Breda, maar het ging om een specifiek Bredase situatie. Bij de ENKA-sluiting werd onder andere in eerste instantie uitdrukkelijk gesteld - ik meen dat mevrouw Stockman één van de eerste sprekers in deze was - dat geen sluiting mocht plaatsvinden tenzij vervangende werkgelegenheid beschikbaar was. Alle fracties hebben toen dat stand punt onderschreven. Het personeel van Het Turfschip verkeert reeds een groot aantal maanden in onzekerheid over zijn positie. Iedereen zal het met ons eens zijn dat deze situatie reeds veel te lang bestaat. Wij menen dat deze personeelsleden recht hebben op vervangende werkgelegenheid, nu eventueel tot opheffing of tot stopzetting van de activiteiten van de N. V. wordt besloten. De gemeente moet als grootste aandeelhouders en garant, als feitelijke werkgever van deze personeelsleden, worden ge zien. Wij vinden uit het oogpunt van sociale rechtvaardigheid dat wij als raad en werkgever de plicht hebben, indien de betrokkenen dit wen sen, voor vervangende werkgelegenheid te zorgen. De daartoe in de overeenkomst opgenomen maatregelen vinden wij onvoldoende. De PAK-fractie is van oordeel dat de personeelsleden, naast het in dienst treden bij de nieuwe pachter of het gebruik maken van de afvloeiings regeling, een garantie moeten krijgen dat zij desgewenst werkzaam heden in gemeentedienst kunnen vervullen. Eventueel kan dit werken in gemeentedienst een tussenstation zijn; daarna kan men via bemidde ling bij andere werkgevers in dienst treden. Het is uiteraard noodzakelijk de practische uitvoering van het in dienst treden bij de gemeente met de betrokkenen en met de vakbeweging te bespreken. Indien ons ver zoek deze mogelijkheid in de overeenkomst op te nemen niet wordt ingewilligd, zijn wij van plan over deze zaak een motie in te dienen. Tenslotte wil ik spreken over de financiën. De afwikkeling van de Turfschipkwestie geeft over 1972 een slecht resultaat te zien. Dit

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1973 | | pagina 9