119
15 FEBRUARI 1973
voeren van een actie en wij staan ook achter de initiatieven
die genomen zijn. Wij moeten ons echter niet gaan verliezen
in het samenstellen van rapporten en van allerlei overzichten.
Vooral omdat het hier gaat om een aantal woningen waaraan
op vrij korte termijn en met weinig voorzieningen -- ik zeg
niet dat dit voor al deze woningen geldt -- iets gedaan kan
worden, is het zaak dat dit vrij snel wordt aangepakt. Ik hoop
daar nu over te kunnen praten, maar ik hoop ook dat wij daar
bij vrij snel tot resultaat zullen komen, zodat wij in staat zijn
om de mensen in Breda die in een schreeuwende woningnood
verkeren, vrij snel te helpen.
Mevrouw VAN NES-BRANDS: Op het ogenblik is de Gildewijk
aan de orde. De werkzaamheden van velen van ons zijn de laatste
maand toegespitst op de beweging rond de Gildewijk. Er zijn
nogal wat publicaties in de krant over geweest, er hebben ge
sprekken plaatsgevonden en er zijn bezoeken aan de Gildewijk
gebracht en dergelijke. De geschiedenis van de Gildewijk en de
besluitvorming voorafgaand aan de fase waar wij nu mee bezig
zijn, die het afbreken van de Gildewijk betreft, zullen wel aan
iedereen bekend zijn. De hele gang van zaken is nog eens, onder
andere door de directie van de Enka, toegelicht; ook het college
heeft dit gedaan in zijn beantwoording van de vragen van de K. V. P. -
fractievoorzitter. Als men op die geschiedenis terugkijkt, springt
in het oog de bespreking die het college op 5 augustus 1970 met
de stichting Gildewijk, de beheerster van de woningen Enka heeft
gehad. Een van de conclusies van dit gesprek was:"zowel de ge
meente als de Enka menen dat de woningen moeten verdwijnen,
omdat deze wat indeling en grootte betreft, niet voldoen aan de
huidige wooneisen (zij komen echter nog niet in aanmerking voor
onbewoonbaarverklaring) en omdat aan de situering en de bereik
baarheid weinig of niets te verbeteren is. Op dat uitgangspunt
is zowel het verdere beleid van de Enka als dat van de gemeente
gebaseerd en uitgewerkt; tot aan de sloop op 10 januari jl. toe.
Uitdrukkelijk stelt het" college in zijn antwoord van 7 februari 1973
dat de uitgangspunten van 1970 onverkort gelden en dat het de voorkeur
verdient, ae sloop voort te zetten. Wij menen dat de omstandig
heden zich sinds augustus 1970 wel hebben gewijzigd. Om deze
reden wensten wij reeds eerder met een aantal raadsleden te
spreken en na een uitstel willen wij nu een gesprek in de raad
over de Gildewijk. Welke zijn die gewijzigde omstandigheden?
Dit manifesteerde zich allereerst duidelijk toen het college op
9 januari jl. een telegram ontving van een aantal mensen, die
diverse instellingen en groeperingen vertegenwoordigen. Hierin
wordt het college verzocht, er bij de Enka op aan te dringen,
de sloop op te schorten. Dat telegram was niet toevallig verstuurd;
het kwam voort uit een gesprek dat de afzenders gevoerd hadden
over de woningnood waarmee zij in hun werk of in andere om
standigheden worden geconfronteerd. Deze groep mensen was al
voordien een gesprek over mogelijkheden tot verlichting van de
woningnood door middel van bijzondere en aanvullende huis
vesting, begonnen. Dat telegram gaf uiting aan de verontrusting,
die er bij ae mensen in de stad, die met het probleem van de
woningnood bezig zijn, leeft. Uit die mensen is een groep voort
gekomen die de wijk 'bezet heeft met het doel om zo mogelijk