15 FEBRUARI 1973
126
-- naar mijn mening ook in de geest van de raad -- met deze ma
terie dagelijks bezig is en druk bezet is. Ik moet u dan wel zeg
gen dat ik een aanwijzing van enige leden van de raad absoluut
niet noodzakelijk vind; naar mijn mening is dat zelfs staatsrechtelijk
onjuist. Er is immers een college dat de dagelijkse zaken behandelt?
Wanneer het college deze zaken in de geest van de raad behartigt
--en daar ben ik van overtuigd -- dient men het ook aan hem
over te laten. Nogmaals stel ik -- ook de heer Sandberg heeft daar
op gewezen -- dat dit niet weg neemt dat men a titre personnel
wel hieraan zou kunnen meedoen. Wanneer men mij dat verzoekt,
zal ik dat ook niet weigeren. Een op een of andere wijze legaliseren
van de deelname door ae raad is absoluut onjuist en zou een des
avoueren van de activiteiten van het college betekenen.
Onder punt V. 2. wordt gesteld: "de raad moet worden ingelicht
over de afwikkeling van de problematiek rond de Gildewijk". Naar
mijn mening is dat een logische zaak. Tot op heden heeft de raad
niet de minste reden tot klagen daarover. Zowel in de diverse af
delingen als bij openbare werken is men uitvoerig ingelicht en
uitgenodigd om deel te nemen aan de besprekingen, die met be
zetters en met anderen die daar belang bij hebben, zijn gevoerd.
Punt V.3. spreekt over: "eventuele gevolgen van een voortgezet
gebruik der woningen pas beoordeeld kunnen worden, als zij in
samenhang met de onderliggende plannen bekend zijn. enz.
Ik heb daar geen opmerkingen over; wij zullen dat moeten af
wachten.
De heer FROGER: Ik wilde maar één vraag stellen. De heer
Sandberg zei in zijn betoog dat er a bout portant gesloopt werd.
Ik zou graag vernemen wanneer de sloopvergunning is verstrekt.
De heer AMERICA; Het was niet de bedoeling, dat ik al in
eerste ronde het woord zou voeren, maar voor een zinnige dis
cussie is het misschien toch verstandig dat ik reeds in eerste in
stantie een paar dingen naar voren breng; wij zullen dan in tweede
instantie sneller klaar zijn. Ik zou voor alle duidelijkheid bij de
opmerkingen van de heer van Duijl een kanttekening willen maken.
Uit hetgeen hij vertelt, krijg ik de indruk dat hij verder is dan ik
op dit moment. De heer van Duijl zegt dat wij snel iets moeten
gaan doen. Ik ben zo ver, dat ik meen dat wij snel met het onder
zoek moeten beginnen. Wat wij moeten doen, weet ik nog niet.
Wat mi] betreft kan dat ook slopen zijn. De heer van Duijl zegt
dat een aantal huizen voor bewoning geschikt is. Persoonlijk ben
ik van mening dat niet alleen bekeken moet worden of die huizen
in een technisch goede staat verkeren, maar dat ook onderzocht
moet worden of het leefklimaat daar voor de toekomstige be
woners van die wijk aanvaardbaar is, en dergelijke. Ik heb liever
dat er een half jaar lang niets gebeurt, dan dat die wijk wel over
een maand bewoond is, maar dat dan over een half jaar zou blijken
dat het klimaat daar totaal "onleefbaar" is. Ik wil dit in eerste
instantie als kanttekening opmerken om er de nadruk op te leggen,
dat ik een hartgrondig voorstander van een uitgebreid onderzoek
ben, opdat wij geen schijnoplossing, maar een goede oplossing vinden.
Het vinden van een goede oplossing kan niet worden geforceerd.
Ten tweede hoop ik dat er voldoende aandacht zal worden be
steed aan de mijns inziens creatieve vinding van de heer Crul.