129 15 FEBRUARI 1973 ei'nvesteerd worden. Mevrouw van Nes heeft er ook al op gewezen at deze passage bijzonder onduidelijk is, omdat met name ook in de begroting van inkomsten en uitgaven 1973, onder volgnummer 012 gesproken wordt over een nieuwe subsidieregeling, daterende van 1 januari 1970, die genoemd wordt "Beschikking geldelijke steun verbetering woningen en woonbuurten". Hierbij is een rijksbijdrage mogelijk van maximaal 2.000,--, mits ook de gemeente uit eigen middelen tenminste 25% bijdraagt. De ri jksbijdrage kan ook betrekking hebben op kosten voor de verbetering van de woonomgeving; deze bedraagt dan 15% van de uitgaven. Ik zou graag van de wet houder willen vernemen of de geraamde 125. 000,-- die genoemd worden op pagina 73 van de begroting van inkomsten en uitgaven 1973, mogelijkerwijs voor dit project in aanmerking kunnen ko men. Op pagina 3 van het antwoord aan de heer van Duijl staat: "In het najaar 1972 heeft de minister van volkshuisvesting voor deze polder een krotopruimingspremie toegezegd. Ik ben met de heer van Duijl van mening, dat een aantal van deze woningen beslist nog in bewoonbare staat verkeert en ik vraag mij dan ook af welke criteria voor deze krotopruimingspremie gehanteerd zijn. Ook vraag ik mij af of de gemeente of de gemeentelijke diensten op de een of andere manier bij deze "krotverklaring" betrokken zijn. Wethouder VAN DUN: Ik zou met het debat en met de beant woording van enkele opmerkingen uit de raad wel enige moeite kunnen hebben, omdat ik persoonlijk van mening ben dat er over deze zaak in de achter ons liggende dagen zowel in de kranten als in onderlinge besprekingen heel wat te doen is geweest. Van avond zouden wij in het debat dus in een veelheid van herhalingen kunnen vervallen. Het is nu eenmaal de plicht en de taak van ae raad en van dit college om dergelijke zaken aan de orde te stel len. Ik wil bij voorbaat mijn excuses aanbieden, als ik de raad iets zou vertellen dat hij al lang weet. De raad vraagt er naar en kan het antwoord dan ook krijgen. Het uitgangspunt voor hetgeen over de Gildewijk gezegd moet worden, is gelegen in het duidelijk besef -- ik volg de heer Crul op dit punt aat de "Gildebuurt" eigendom is van de Enka; correcter zou het zijn te zeggen eigendom is van de stichting Gildewijk, maar wij zouden dat niet aan de Enka moeten doorvertellen. Het college is van mening dat de Enka in de handel en wandel met deze buurt primair verantwoordelijk is. Voorts wil ik nog een kant tekening bij de sloopkwestie maken en ik sluit daarbij aan bij de vraag van de heer Froger en een opmerking van de heer Sandberg. Wie heeft de verantwoordelijkheid voor het slopen hier? Zo er al ge sloopt gaat worden en zo er al gesloopt is, ligt de verantwoorde lijkheid daarvoor bij de Enka. Elke particulier in Breda kan zijn eigendommen slopen, mits hij tevoren het college van burgemeester en wethouders daarover informeert, om het college in staat te stel len technische maatregelen voor te schrijven die bij het slopen ge troffen moeten worden. Wij hebben de verantwoordelijkheid voor het slopen dus niet. Iedere particulier kan dat doen en als de Enka wil slopen, kan zij dat doen. In antwoord op de vraag van de heer Froger deel ik mede dat er dus geen sloopvergunning is verstrekt. Op 11 januari heeft de Enka aan de directeur van openbare werken, aan wie dit gedelegeerd is, mededeling hiervan gedaan en op

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1973 | | pagina 129