131
15 FEBRUARI 1973
Mevrouw JdGER-MIDDELBEEK: Ik wil graag bij interruptie via de
voorzitter een vraag aan de wethouder stellen.
Ik meen dat de motivering voor het slopen niet gelegen was in het
feit dat de woningen zo slecht waren, maar in het feit dat het ter
rein nodig was voor de uitbreiding van de fabriek van Enka. Dit
is nu overbodig geworden, want er wordt niet uitgebreid. Wat is
nu de motivering voor het slopen?
Wethouder VAN DUN: Mevrouw Jager moet die vraag niet aan mij,
maar aan de directie van de Enka stellen! In een tweetal bespre
kingen is mij door de directie van de Enka verzekerd dat het toen
malige motief, dat nog steeds geldt, niet in de uitbreiding van de
fabriek gelegen is. Ik wil nog verder gaan en nog meer zeggen dan zij
vraagt: ae directie van de Enka heeft mij voorts medegedeeld dat,
wanneer er een andere beheersvorm zou komen, de Enba er prijs
op stelt toch eigenaresse van de grond te blijven, omdat men het
nooit zeker kan weten. In die context ligt het. Men heeft verklaard
dat toen niet en ook nu niet de uitbreiding van de fabriek het achter
liggende motief was. Dit was meer gelegen in het feit dat de toen
malige constructie van de stichting van ae Gildewijk -- het ging
om werknemers die gehuisvest moesten worden en die volgens het
toenmalige leefpatroon dicht bij de fabriek gingen wonen in
middels achterhaald was. Bovendien was duidelijk geworden dat de
Gildewijk niet meer volledig door werknemers van de Enka bewoond
werd. Via een proces van natuurlijke afvloeiing en doorstroming zou
een disfunctioneren van die wijk bereikt worden. De vraag van me
vrouw jager kan dus in feite alleen door de directie van de Enka en
niet door mij exact beantwoord worden.
De Enka was in 1970 bereid de nodige voorzieningen te treffen
ter opheffing van de gebreken. Er was voorts een aantal infrastructurele
bezwaren. De P. T. T. was niet bereid in de wijk een telefooncel te
plaatsen en de B. B. A. was niet bereid de wijk in het net van stads-
biislijnen op te nemen. Er is toen ook afgesproken dat de Enka eerst
het actiecomité en daarna de pers zou inlichten. Dat is gebeurd en
uit de afspraken die toen gemaakt zijn -- voor zover de gemeente
daar althans partij bij was -- is een contact tot stand gekomen met
de actiegroep. Uit de mededelingen die wij ontvangen hebben, heb
ben wij begrepen dat er in gezamenlijk overleg met de toenmalige
groepering uitvoering aan de gemaakte afspraken gegeven is.
Twee jaar, bijna tweeënhalf jaar, later zitten wij in de huidige
situatie. Een aantal raadsleden vraagt of die situatie dan veranderd
is. Ten principale is die situatie voor ons niet veranderd. De wijk
blijft in deze huidige structuur voor ons onleefbaar. Anderzijds kan
ik mij voorstellen dat de raad zich op het standpunt stelt dat, als
de raad en het college nu zoveel aandacht besteden aan een ander
saneringsbeleid, aan het reconstrueren van woningen en aan het weer
geschikt maken van woningen voor huisvesting, er toch wel raak
punten zijn tussen het probleem dat door een aantal groeperingen
uit Breda aan de orde is gesteld en de verantwoordelijkheid van
raad en college ten aanzien van een dergelijk probleem. Ik geloof
dan ook dat ik wel mag stellen dat om die reden door het college
het initiatief tot het organiseren van een aantal gesprekkèn is ge
nomen.
Uit de brief ter beantwoording van de vragen van de heer van Duijl
hebt u kunnen opmaken dat wij tweemaal met de directie van Enka