150
15 FEBRUARI 1973
dacht ik eerst dat er een vergissing in het spel was. Toen dat niet het
geval bleek te zijn dacht ik aan een grap, maar ook dat was niet waar.
Ik moet nu wel concluderen dat een meerderheid van de commissie
M. G. B„ en een meerderheid van het college de raadsleden als een aan
tal minder begaafden ziet. In de vergadering van 20 januari 1972 was
immers iedereen het ermee eens en is ook besloten, dat de raad niet
als scheidsrechter in het spel tussen werkgevers en werknemers moest
optreden. Om tot een objectieve beslissing te kunnen komen, zou de
Kamer van Koophandel om advies worden gevraagd en zou tussen werk
gevers en werknemers overleg worden gepleegd. Nu zijn beide advie
zen beschikbaar; zij zijn dermate negatief dat geen weldenkend mens het
meer in zijn hoofd zou halen met deze gegevens alsnog een aanvrage te
doen. Wat er nu gebeurt acht ik hoogst kwalijk. Hier wordt mijns inziens
de democratie ronduit geweld aangedaan en ik pas er dan ook voor hier
aan mee te werken.
Ik wil enige kanttekeningen bij het voorstel maken. Op pagina 4,
onder punt 3, bij de overwegingen, staat onder meer dat de instelling
van een koopavond onder meer ontleend moet worden aan de behartiging
van het algemeen belang. Ik ben het daar helemaal mee eens. Ik wil
nu het geheugen van het college ten dezen even opfrissen en ik wil
dan beginnen bij de consument.
In een door het NIPO op 6 maart 1972 ingesteld onderzoek komen
enige belangrijke gegevens naar voren die niet in het voorstel zijn op
genomen. Van alle ondervraagden, zowel mannen als vrouwen, had
90% voldoende tijd om te winkelen en geen behoefte aan een koopavond.
Van de ondervraagde vrouwen had maar liefst 92% voldoende tijd om te
winkelen en totaal geen behoefte aan een koopavond. Mijns inziens
blijkt hieruit wel duidelijk de stem van de consument. U zult wellicht
vragen of dit ook voor de Bredase situatie geldt. Ik wil u dan op twee
dingen wijzen. Ten eerste wijs ik op de brieven van de Nederlandse
Vereniging van Huisvrouwen, waar wij in januari 1972 reeds over be
schikten en die nog steeds niet tegengesproken zijn. Hieruit blijkt dat
van de ongeveer 2, 000 huisvrouwen er maar liefst meer dan 1. 500 tegen
een koopavond waren. Het gaat hier om Bredase vrouwen die, in tegen
stelling tot de commissie M„ G.B., hun verstand laten werken en die be
seffen dat, wanneer verschillende zaken s avonds open zijn, de daaraan
verbonden extra kosten van verlichting, personeel en dergelijke toch tot
uitdrukking zullen komen in de prijzen van de produkten. Ten tweede
wijs ik u op een door St, Olof gehouden enquête, waaruit blijkt dat 78%
van de Bredase consumenten geen koopavond wenst. Deze duidelijke
stem van de Bredase consument legt het college zomaar naast zich neer.
U spreekt er niet eens meer over, Is dat nu goede informatie geven?
Er wordt ook nogal eens beweerd dat Oosterhout en Etten-Leur wel
een koopavond hebben en dat iedereen daar nu naar toe zal gaan. Ik
heb eens met de twee respectievelijke wethouders van Oosterhout en
Etten-Leur gebeld; het blèek dat er in beide gemeenten op een vrijdag
avond een summier onderzoekje naar de herkomst van de kopers was
gedaan. In Oosterhout bleek maar 3, 8 en in Etten-Leur maar 1,3%
uit Breda te komen.
Ik wil nu spreken over het winkelpersoneel. Als wij de enquete
van de Kamer van Koophandel bekijken, blijkt maar liefst 63 van
het winkelpersoneel er tegen te zijn. Voor het overige heeft een aantal
mensen nog geen mening; ik vraag mij dan wel af wat er nog overblijft.
Men is er gewoon radicaal tegen, ondanks de betere verdiensten of com
pensaties in vrije tijd. Ook de organisaties van het winkelpersoneel heb-