161 15 FEBRUARI 1973 passen» Het is een feit dat et in Breda een afvloeiing van koopkracht te constateren valt en dat die in de voorbije jaren aanzienlijk vormen is gaan aannemen» De sociografische dienst heeft dat gekwantificeerd; dit is te lezen op bladzijde 63 van deel II van het binnenstadsrapport» Tussen 1965 en 1970 blijken zo'n tienduizend inwoners in het rayon minder op Breda te zijn georiënteerd» Dit proces heeft zich de afge lopen jaren in versterkte mate voortgezet» Naar mijn mening zou de middenstand zich hier aanzienlijk meer zorgen over moeten maken dan thans het geval is» Eigenlijk zou dit moeten leiden tot een zekere bescherming tegen zichzelf» Een ander feit is dat Breda als koopavond- loze centrumgemeente in deze regio een absoluut eenzame plaats in neemt; waarschijnlijk is Breda een van de weinige grote stecfen in het land zonder koopavond» Naar mijn mening zouden deze feiten in de standpuntbepaling moeten worden betrokken» Deze feiten vormen ieder voor zich aanleiding om althans de mogelijkheid van een onderzoek in Breda te openen» Zeker na de opmerkingen van de heren Von Schrmd, Brooimans en Jansen heb ik er behoefte aan nog even terug te keren naar de raads vergadering van 20 januari 1972 en naar wat er toen is gebeurd. Er is toen een motie aangenomen waardoor het voorstel tot invoering van een proefperiode werd verdaagd» In die motie staan twee heel belang rijke punten, die ook in dit preadvies zijn opgenomen» Er is gevraagd om een nieuw advies van de ledenvergadering van de Kamer van Koop handel; uit hetgeen er in de raad behandeld is valt op te maken dat de nadruk hierbij op de ledenvergadering valt. Ook is gevraagd te trachten te voorkomen dat de raad als scheidsrechter in het spel tussen werkgevers en werknemers zou moeten optreden. Er is geen sprake van dat de raad heeft besloten niet als scheidsrechter op te treden. Evenmin is er sprake van dat de raad in januari 1972 om een enquête gevraagd heeft en dat dit de ondertoon van die motie zou zijn. Op de motie is een heel duide lijk antwoord gekomen. De ledenvergadering delegeert het formuleren van het advies andermaal aan de commissie detailhandel en ambacht en bij brief van april 1972 bericht de Kamer van Koophandel. De heer JANSEN; In punt b. van de motie staat dat de mogelijk heid zou worden geopend dat de gemeenteraad niet als scheidsrechter behoeft op te treden ten aanzien van de ver uiteenlopende standpunten. Wethouder VAN GRAAFEILAND: Dat is iets heel anders dan dat de raad besloten zou hebben om niet als scheidsrechter op te treden. Een tweede punt waarop via die motie een heel duidelijk ant woord is gekomen is het bericht dat de Kamer van Koophandel ons in april 1972 heeft toegezonden, waaruit blijkt dat de standpunten van werkgevers en werknemers niet onder één noemer te brengen zijn. De raad zal dan ook wel als scheidsrechter moeten fungeren. De mo tie heeft hiermee haar werk verricht en in alle eerlijkheid gezegd be tekent dit toch dat de weg voor een proefperiode om ervaring op te doen vrij is. In die mening wordt ik nog gesterkt door de inhoud" van de open brief die twintig voorstemmers destijds, in januari, vóór de verdaging van het voorstel, hebben doen uitgaan. Zij beoogden hier mee de burger van Breda beter in te lichten dan naar hun. mening door de pers geschiedde. Deze brief ademde heel duidelijk een geest van "wel uitstel, maar geen executie". Vanavond zal blijken wat daar dan wel van waar is. De heer VON SCHMID; God, geef ons sterkte.'

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1973 | | pagina 161