179
19 FEBRUARI 1973
De VOORZITTER: Met de ogen.
De heer CRUL: Ja, ik meen het, ik heb inderdaad niets gemerkt
van enig overleg in het college over deze toch zo belangrijke zaak.
De VOORZITTER: Wij hebben ertussendoor wel met elkaar contact
gehad, maar u zult begrijpen dat dit vraagstuk als zodanig in het colle
ge meer dan eens ter sprake is geweest.
Wenst de heer America zijn ordevoorstel in stemming te brengen?
De heer AMERICA: Graag, mijnheer de voorzitter.
De VOORZITTER: Het voorstel zoals wij dat in stemming zullen
brengen kan aldus worden geformuleerd:
- niet discussiëren over het preadvies van het college, doch dit
aanhouden.
Het ordevoorstel van de heer America wordt hierna in stemming
gebracht en met 24-9 stemmen verworpen.
TEGEN hebben gestemd: de heren Van Graafeiland, Spanjer,
Van Caulil en Geene, mevrouw Van Rooij-van den Heuvel, de heer
De Raaff, mevrouw jager-Middelbeek en de heren Van den Wijngaard,
Mans, Kroon, Kramer, Koertshuis, Van Merkom, Jansen, Goos, Veel-
enturf, Sandberg, Dees, Gielen, Van Banning, Van Dun, Brooimans
en Broeders.
VOOR hebben gestemd: de heer America, mevrouw Willems-
Van Doorn, de heer Crul, mevrouw Van Nes-Brands, mevrouw Paulus-
sen en de heren Van Os, Von Schmid, Severens en Mensen.
De VOORZITTER: Hiermee is thans aan de orde de eerste instantie
over het preadvies van het college naar aanleiding van de motie-Ameri-
ca.
De heer JANSEN: Dit preadvies maakt de zaak voor mij bijzonder
moeilijk. Enerzijds worden wij geconfronteerd met een tekort aan woon
ruimte in deze stad en de mogelijkheid op korte termijn te bouwen in
de Hoge Vucht; anderzijds met een door het college uitgebracht rapport
over de leefbaarheid van diezelfde wijk.
Wanneer ik het voorstel goed lees, moet ik concluderen dat het
college op dit moment het doorgaan van de bouw hoe dan ook als een
eerste vereiste ziet. Dat het daarbij een argumentatie gebruikt niet
nauwelijks met een en ander te rijmen valt, roept bij mij grote vragen
op.
Het college stelt in zijn preadvies o. m. dat het met het K. I. M.
en de opbouwraad Breda-Noord heeft afgesproken dat het voor 1 januari
1973 een advies wilde hebben. Dit over een rapport waar meerdere jaren
aan is gewerkt en dat maar liefst zes dikke boeken omvat. Ik acht een
dergelijke taak vrijwel onmogelijk. Daar komt nog bij dat het aantal
exemplaren dat u, als ik goed ben geïnformeerd, hiervoor ter beschik
king hebt gesteld, zeer klein was, hetgeen een brede bestudering natuur
lijk ook niet ten goede komt.
Bovendien ben ik van mening dat het verwijt van het college in zijn
voorstel aan het adres van de opbouwraad niet helemaal terecht is. Im-