183 19 FEBRUARI 1973 ik naar punt 6 van het preadvies, waarin staat dat vertraging van de bouw die verwijtbaar is aan de gemeente, aanleiding kan geven tot acties van de wederpartij. Vervolgens zegt het college ons toe ons binnenkort afzonderlijk te zullen informeren over de uitvoering van de overeenkomsten, t. w. het basiscontract en de interimregeling. Als wij zien wat er vanavond zoal wordt voorgesteld en misschien zal worden aangenomen, is dat natuurlijk nogal merkwaardig. In de bijlagen nrs. 57 en 58 wordt namelijk al uitvoering gegeven aan een groot deel van die uitgestelde regeling. Tk ben dan ook van mening dat u de informatie over het contract en de interimregeling, die u ons over weegt te geven, had moeten verstrekken voordat deze voorstellen in be handeling werden gebracht. In de afdeling ruimtelijke ordening is naar ik meen meegedeeld dat de consequenties van de contracten met Zee- bregts niet precies te omschrijven zijn indien het voorliggende preadvies en de daaruit voortvloeiende gevolgen - de bijlagen nrs. 57 en 58 - niet door de raad worden onderschreven. Dat is natuurlijk jammer en op grond daarvan kan ik de mededeling van het college in punt 6 van het preadvies dan ook niet overtuigend vinden. Alvorens in te gaan op de overige vijf punten van het preadvies, wil ik de daaraan voorafgaande argumentatie bespreken. Op blz. 1 stelt u dat het ontwerpen van realiseerbare plannen voor de randbebou- wing een langdurige en moeilijke zaak is geweest» Dat bleek reeds in 1970, toen Zeebregts de boodschap teruggaf met de mededeling dat er zich een aantal handicaps had voorgedaan bij de realisering van de randbebouwing. Een van die handicaps was de geringe interesse voor de flatbouw die zich bij de beleggers in het algemeen manifesteert. Als de beleggers geen belangstelling hebben, betekent dat naar mijn idee dat er voor het product geen belangstelling is. Met andere woor den: degene die vrij is in de keuze van zijn huisvesting kiest die woon vorm niet. Ik meen dat deze omstandigheid sinds 1970 niet is gewijzigd, mede gezien de landelijke trend dat de voorkeur voor een woning zich bepaald niet richt op de hoogbouw zoals die in ons land in het algemeen wordt gerealiseerd. De echte beleggers zagen er dus geen brood in en sindsdien zijn er andere beleggers ingeschakeld. De medewerking is ingeroepen van de woningbouwverenigingen, die met financiële steun van het rijk de randbebouwing in de woningwetsector zouden kunnen realiseren. Sociale woningbouw heet dat, voor de mensen die daar voor een deel liever ook niet zouden wonen, maar die geen keus hebben en die dus wel moeten. Wie zijn die mensen? Uit het rapport over de leefbaarheid in Hoge Vucht blijkt dat het voor 56, 9 gaat om gezinnen in de begin- en expansiefase die in de hoogbouw in de Hoge Vucht wonen. Ik wil de relatie met de tevreden heid over de woonbeleving die door de sociografische dienst in het rap port is gelegd niet gebruiken, omdat wij het rapport nog niet hebben besproken. Ik geloof echter dat het wel een aanvaardbare gemeenplaats is te stellen dat jonge gezinnen niet in hoogbouw - en dan uitdrukkelijk bedoeld in de zin van hoogbouw zoals wij die in de Hoge Vucht kennen - thuishoren en dat dit percentage dus gewoon veel te hoog is. In de nieuw te bouwen hoogbouw wordt een differentiatie aange geven naar het aantal kamers per woning, die een meer gedifferentieerde bewoning zou garanderen. Niettemin ben ik er zeker van dat een aantal bewoners die er qua gezinssamenstelling niet thuishoren, toch in die flats zullen belanden en daarmee wil ik stellen dat ik het onjuist vind deze gesubsidieerde woningbouw als sociale bouw te bestempelen. In-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1973 | | pagina 183