184
19 FEBRUARI 1973
tegendeel, ik acht haar ongeschikt voor het te verwachten gebruik en
dus onmaatschappelijk. Over de door het college aangeprezen woning
differentiatie wil ik overigens nog opmerken dat die uitdrukkelijk alleen
bedoeld kan zijn voor degenen die op eenzelfde tree van de maatschappelijke
ladder staan. De motie van de heer America doelde juist op die omstandig
heid: er ontstaat een eenzijdige maatschappelijke opbouw in de wijk. Het
is helemaal niet onwaarschijnlijk dat wij daarmee tot het ontstaan van de
"slums", de achterblijvende wijken van de toekomst .komen.
De zinsnede op blz. 2 van het preadvies trekt al direct in het bij
zonder de aandacht van een ieder die het preadvies leest» Daarin wordt
namelijk gesproken over de stedebouwkundige structuur van de wijk en
het verhogen van de leefbaarheid, die beter zou worden wanneer de
randbebouwing wordt gerealiseerd. Dat gegeven is niet nader uitgewerkt.
Wat bedoelt het college bijvoorbeeld met de stedebouwkundige structuur
van bedoeld stadsdeel? Bedoelt het daarmee de "skyline" van Breda of
de bevolkingsdichtheid per km^, of de verhouding hoogbouw-laagbouw,
of het aantal kilometers snelweg per inwoner? Gesteld wordt dat van het
ontbreken van de randbebouwing een negatieve invloed uitgaat op de
wijk. Hoe negatief is die invloed? Draagt realisering van de randbebou
wing ertoe bij dat de onherbergzaamheid van het oord wordt verminderd?
Op welke wijze wordt het leefklimaat verbeterd? Hoe wordt het contact
met de buitenwereld en tussen de ménsen onderling verbeterd? Wordt
de speelruimte in en buiten de woningen verbeterd? Worden de ontmoe
tingsruimten verbeterd? Creëert u daar een leefgemeenschap? In tegen
stelling tot datgene wat in het preadvies staat, ben ik van mening dat
de geplande bouwwijze een verdergaande negatieve invloed zal hebben
op het leefklimaat.
Op pagina 4 van het preadvies stelt u dat verdere discussie over
de woonproblematiek in Breda-Noord een verstoring van het bouwpro
gramma zal betekenen. Dat is waar, want er zijn geen alternatieve
bouwplannen. Vanaf het begin van de opzet van dit centrum is er ge
werkt met een conceptie die nu tot uitvoering zal komen. Ik meen dat
binnen het gemeentebestuur niemand heeft willen inzien dat er überhaupt
sprake is van een woonprobleem in de Hoge Vucht en dat dit mede wordt
veroorzaakt door de aard van de bebouwing.
Ik wil in het kort nog even ingaan op de gevolgen van afwijzen
van uw voorstel, zoals u die beschrijft. In de eerste plaats schrijft u dat
de woningproductie wordt vertraagd en dat de woningnood acuter wordt
wanneer wij de bebouwing langer ophouden. Ik zou willen zeggen dat
de reële woningnood minder wordt als wij gaan bouwen, doordat er dan
woonruimte bij komt. De maatschappelijke nood wordt echter verergerd,
omdat de woningen onaangepast zijn en er een onmaatschappelijke wijk-
opbouw ontstaat.
Over hetgeen u opmerkt met betrekking tot de alternatieve plan
nen van de opbouwraad Breda-Noord zou ik nog willen zeggen dat die
vertraging volgens mij heeft geduurd van mei tot oktober en volgens
inlichtingen in de afdeling van mei tot december 1971. Dat is dus hoog
uit negen maanden, hetgeen op een periode van drie jaar niet zoveel is.
Daar staat tegenover dat er van de gemeente geen enkel alternatief is
gekomen, zo men al een alternatief wenste. Dat laatste weet ik nog zo
net niet.
Vervolgens wordt in punt 2 gesteld dat er geen plannen in porte
feuille zijn vanwege het geringe areaal bouwterrein dat de gemeente nog
ter beschikking staat. Ik zou zeggen dat dat toch eens te meer een reden
moet zijn om voor dit terrein alternatieve plannen te ontwikkelen. In