185 19 FEBRUARI 1973 punt 3 schrijft u dat de hoofdingenieur-directeur sceptisch tegenover onze plannen zal komen te staan indien deze niet hard zijn. Ik moet zeggen dat ik dit een soort "dreigen met een grote broer" vind. Boven dien hecht ik meer waarde aan het oordeel van de mensen die in de door ons geplande wijken moeten wonen. In hoeverre steunen die de plannen? Indien er verzet bestaat tegen de bebouwing, acht ik het van het grootste belang dat dit verzet wordt doorgegeven aan de rijksinstanties, zodat men zich ook daar kan heroriënteren en zich kan bezinnen op de vraag of wij op de goede weg zijn met deze bouw. De punten 4, 5 en 6 zijn juist: als de plannen niet doorgaan, zullen wij daarvoor een hoge prijs moeten betalen. Dat geldt ook voor de bewo ners, die dan in duurdere huizen zullen komen. Er is echter ook een an dere prijs, die helaas weer moeilijk in geld kan worden uitgedrukt. Wie betaalt namelijk de prijs voor de slechte leefbaarheid in de Hoge Vucht? Wie betaalt alle begeleiding die moet worden gegeven om de onmaatschap pelijkheid op te vangen? Aanvullende voorzieningen, maatschappelijk werk, het opbouwwerk. Er komt ongetwijfeld een nieuwe O.B,S. -situatie wanneer de bouw in de Hoge Vucht doorgaat zoals die zich nu laat aan zien. Het is vanwege al die aspecten dat ik vind dat wij ons niet kunnen veroorloven de plannen zoals die nu zijn te realiseren. Ik besluit dan ook niet onverkort vast te houden aan datgene wat in de motie-America is aangenomen en ik kan dan ook niet met het preadvies akkoord gaan. De heer SEVERENS: Diverse raadsleden hebben er al op gewezen dat tussen de momenten van conceptie en uitvoering een tijd van ruim twintig jaar ligt. Dit roept bij mij als eerste vraag op waarom niet con form artikel 33 van de wet op de Ruimtelijke Ordening het bestemmings- lan is gewijzigd, hetgeen volgens dit artikel iedere tien jaar moet ge- euren. Nu blijkt dat deze zaak al twintig jaar doorloopt. Mijn vraag is dan ook waarom er van het college geen nieuwe initiatieven zijn geko men. In de tweede plaats meen ik dat wij duidelijk mogen constateren dat wij met het ontwerp verre van gelukkig zijn geweest, nu blijkt dat zowel in de wijk als daarbuiten bijzonder veel kritiek op tal van facto ren die de leefbaarheid betreffen wordt geuit. Dit roept naar ik meen ook vragen op met betrekking tot de toekomstige situatie, namelijk of de ontwerpers die bij het eerste plan betrokken waren, zijn meegegroeid met de veranderde inzichten, temeer daar door het architeam fundamen tele kritiek is geuit op het ontwerp voor de Haagse Beemden. Daarin wordt gesteld dat in dat ontwerp alleen de kwantitatieve aspecten zijn benaderd en dat vrijwel voorbijgegaan is aan de kwalitatieve elementen. Ik meen dat dit nu achteraf ook kan worden geconstateerd van het ontwerp en de realisering van de Hoge Vucht. Wanneer wij vanavond werkelijk beslissen dat de afronding van Breda-Noord definitief moet doorgaan, rijst de vraag of wij dan toch niet zullen moeten bekijken of een stedebouwkundige en sociale recon structie noodzakelijk is. Ik meen dat dit de keus is waarvoor wij staan en ik hoop dan ook van de wethouder duidelijk te vernemen of de bouw van deze 240 woningen als onderdeel gelicht kan worden uit de verdere afbouw van Breda-Noord, of dat wij nu in feite beslissen over de min of meer definitieve afbouw. Het kiezen voor definitieve afbouw betekent mijns inziens dat een reële reconstructie of regeneratie in stedebouwkun dig en sociaal opzicht uiterst moeilijk zal zijn, omdat de inspraakorga nen in Breda-Noord verdere bebouwing zoals het college zich die voor-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1973 | | pagina 185