196
19 FEBRUARI 1973
op dit moment niet mogelijk is een visie vanuit de stad en het college
te presenteren. Ook hier moet - dit aan het adres van de heer America
- de inspraak zijn loop hebben, wij moeten gezamenlijk komen tot dat
gene wat is gevraagd.
Op wat wij wel hebben gedaan kom ik dadelijk terug. Eerst moet
ik zeggen dat mevrouw Willems de notulen maar half heeft geciteerd.
Als zij verder was gegaan, zou zij ongetwijfeld de vraag van de heer
Van Os zijn tegengekomen bij de behandeling van de motie van de heer
America, namelijk welke de consequenties zouden zijn van het aannemen
van die motie.
De heer VAN OS: Dan moet u zich daar niet toe beperken.'
Wethouder VAN DUN: Wat bedoelt u?
De heer VAN OS: Het hele preadvies gaat alleen maar over die
consequenties, maar er zijn ook nog andere consequenties.
Wethouder VAN DUN: Wanneer de raad een motie aanneemt en
het college, gevraagd naar de consequenties daarvan, deze consequenties
etaleert, tegen de achtergrond van het feit dat een totaalvisie op leven
en wonen nog niet klaar is, schijnt het niet oirbaar te zijn dat het col
lege de raad confronteerd met die consequenties en van daaruit een
bepaalde gedragslijn voorstelt. Ik geloof echter dat dit een kwestie van
goed bestuur is en dat wij niet met die consequenties moeten wachten
tot wij straks genoeg met elkaar hebben gepraat en wij misschien tot
een bepaalde visie zijn gekomen.
Met betrekking tot de afbouw van de randbebouwing van de Hoge
Vucht is er vanavond een vijftal begrippen gevallen in die discussie
die ik graag achtereenvolgens wil doornemen. In de eerste plaats is
het bestemmingsplan aan de orde geweest, in de tweede plaats het
rapport van de sociografische dienst, ten derde de motie van de heer
America, ten vierde het preadvies van het college en tenslotte zijn
er enkele opmerkingen gemaakt over de woningbouwverenigingen. Ik
ben voornemens aan de hand van deze vijf punten mijn betoog op te
bouwen.
Op gevaar af sommige dingen voor de tweede of derde maal te
zeggen wil ik - het hoort hier nu eenmaal bij - even stilstaan bij het
bestemmingsplan en daarmee meteen een vraag van de heer Severens
beantwoorden met betrekking tot de toepassing van artikel 33 van de
wet op de ruimtelijke ordening. Ik kan hem meedelen dat de raad in april
1964 het toen bestaande bestemmingsplan heeft gewijzigd conform de op
dracht van artikel 33. Wanneer deze wijziging rechtskracht heeft gekregen
via de goedkeuring van gedeputeerde staten is mij echter niet bekend.
Er was een bestemmingsplan Hoge Vucht. Zoals bekend - mevrouw
Van Nes heeft daar iets over gezegd - waren er destijds moeilijkheden
bij de realisering van de randbebouwing. Daarmee weerspreek ik meteen
de opmerking uit de raad dat er nooit is gedacht aan alternatieven. Dat
is namelijk wel gebeurd. Het is de raad genoegzaam bekend dat het
college een jaar of anderhalf geleden naar de Hoge Vucht is gegaan met
alternatieven voor de randbebouwing. Er heeft toen in de cantine van
het energie- en waterbedrijf een uitvoerig gesprek plaatsgevonden tus
sen gemeentefunctionarissen, de woningbouwverenigingen, de bouwer
en een deputatie van de bewoners - een man of negentig -, waarbij
een aantal afspraken is gemaakt met betrekking tot de verdere afbouw