201 19 FEBRUARI 1973 die ik al heb beantwoord» Hij vraagt o.m, naar de functie van de hoofdingenieur-directeur in het geheel» Ik meen dat ik die al heb uit eengezet» Ik moet zeggen dat ik toch wel blij ben met hetgeen de heer Van Merkom heeft opgemerkt» Hij stelt dat men dergelijke moeilijk heden vrijwel altijd aan het eind van de realisering van bestemmings plannen kan tegenkomen» Ik. geloof dat dit waar is, zo waar dat ik mis schien nog een ander voorbeeld mag noemen» Wanneer wij nu met be trekking tot deze bouw in de raad discussiëren over de uitgangspunten van leven en wonen, staat het voor de raad en voor mij vast dat men over dertig jaar, als men het geheel bekijkt in de context van de samenleving van die tijd, zal zeggen dat het allemaal verkeerd is geweest» Ik geloof dat wij daarmee moeten beginnen» Dat geldt op kleinere schaal ook voor bestemmingsplannen. Bestemmingsplannen gaan uit van een ge dachte, van een bepaalde filosofie en ik geloof dat wij bereid moeten zijn die filosofie bij te sturen. Op het moment dat wij geconfronteerd worden met een ander maatschappijbeeld zullen wij echter niet mogen zeggen dat het dan ook betekent dat wij het niet meer weten en dat er, omdat wij het niet meer weten, ook niets meer gebeurt. Ik meen dat het bestuur van de gemeente een ander soort verantwoordelijkheid heeft, al is die niet plezierig en ook al leidt die niet altijd tot instemmend applaus van degenen die kritisch aan de kant staan» Op bepaalde mo menten zullen wij ook het nadeel van het niet altijd met deze zaken eens te zijn in een beslissing moeten durven meenemen. De heer Van Duijl heeft gesteld dat bestemmingsplannen in een zo vroeg mogelijk stadium aan de raad moeten worden voorgelegd, op dat de raad daarover kan meedenken. Ik ben het daar helemaal mee eens. Deze overweging heeft ook mede geleid tot de oprichting van de stedebouwkundige adviesraad. Ik moet echter - daarmee sluit ik aan bij hetgeen de heer Van Merkom heeft opgemerkt - wel zeggen dat dat niets garandeert ten aanzien yan dit probleem. Dat moeten wij met elkaar goed in het oog houden. De opmerkingen van mevrouw Van Nes heb ik grotendeels al be antwoord. Ik heb ook een kritische opmerking gemaakt in haar richting, toen ik zei dat zij niet over het rapport spreekt, maar dat zij wel con clusies etaleert die zij zelf ook niet waar kan maken. Mevrouw Van Nes stelt dat het vanavond gaat om het contract met Zeebregts. Dat is niet waar, het gaat om het bouwen van 1223 woningen. In dat hele probleem speelt mede een rol het contract met Zeebregts, dat mag worden gebruikt als een van de argumenten om de zaak hard te maken. Wij kunnen daar waarschijnlijk ten eeuwige dage over van mening ver schillen, maar ik vind het onjuist wanneer mevrouw Van Nes zegt dat het niet juist is hoogbouw als sociale woningbouw te bestempelen. Mevrouw VAN NES-BRANDS: Niet alle hoogbouw; ik heb gezegd: déze vorm van hoogbouw.' Wethouder VAN DUN: Ik vind het ook onjuist deze vorm van hoog bouw niet als sociale woningbouw te bestempelen, maar wat dat betreft zullen wij wel tegenover elkaar blijven staan. Mevrouw Van Nes en mevrouw Willems hebben gevraagd wat wordt bedoeld met die stedebouwkundige structuur die in het preadvies wordt genoemd. Daar valt moeilijk over te discussiëren. Het is een argument dat wordt gebruikt door stedebouwkundigen en waarmee niets meer of niets minder wordt bedoeld dan dat het lage winkelcentrum hoogte nodig

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1973 | | pagina 201