203 19 FEBRUARI 1973 niet bevoegd is alleen bij de raad te komen met stedebouwkundige visies en een discussie over het rapport over de Hoge Vucht; aan de andere kant omdat dit op korte termijn gewoon ondoenlijk is. Het zal de heer Van Caulil inmiddels duidelijk zijn dat het de be doeling van het college is, op basis van practische motieven en motieven van woningnood de raad nu voor te stellen de randbebouwing door te zet ten. Ongetwijfeld zal er nog worden gesproken over de problemen die zijn aangedragen, dat staat ook in het preadvies. Ik ben blij met de steun van de heer Spanjer. Ik meen dat hij bij zonder zuiver redeneert wanneer hij zegt dat hij nu liever niet over de leefbaarheid wil praten, omdat wij daarvoor over te weinig materiaal beschikken, en dat wij voorzichtig moeten zijn met begrippen. Hij haalt de procedure van de stedebouwkundige adviesraad erbij en ik ge loof dat dat een goede vergelijking is. Inderdaad hebben wij met de stedebouwkundige adviesraad afgesproken en gezegd - dan kan natuur lijk nooit obligaat van onze kant komen - dat hij zich bemoeit met uitgangspunten van ruimtelijke ordening. Er is een aantal processen op gang die het punt van voleinding naderen en die niet meer kunnen worden teruggekoppeld naar het begin van de uitgangspunten. De heer Von Schmid is van mening dat het preadvies niet ingaat op de motie-America. Het gaat daar in zoverre op in dat wij de raad wijzen op de consequenties die wij niet kunnen aanvaarden. Wat betreft het vijfde punt van de motie-America, een preadvies uit te brengen over deze problematiek, is dan ook niet mogelijk in de context zoals ik die heb uitgelegd. Met de consequenties van het afwijzen van het preadvies meen ik de raad voldoende te hebben geconfronteerd. Na de steun van de heer Kroon te hebben gememoreerd, kom ik tenslotte bij de heer America. De heer America zal het mij niet kwa lijk nemen dat ik het met een aantal dingen die hij heeft gezegd niet eens ben. In de aanvang van mijn betoog heb ik gesteld dat het college worstelt met dezelfde problems n die de heer America heeft aangedragen. Dit college heeft echter een merkwaardige verantwoordelijkheid. De heer America zegt dat hij er niet uit is en het merkwaardige van bestu ren is nu dat het noodzakelijk is dat men er uit komt. Dat is de reden dat wij vandaag deze keuze aan de raad voorleggen. Ik wil een enkele correctie op zijn betoog aanbrengen, maar mis schien heb ik hem verkeerd begrepen» Wanneer de heer America zegt dat deze wijk eenzijdig is opgebouwd, wil ik toch een greep doen uit het cijfermateriaal van het rapport, al is dat niet in discussie. Het is een pragmatisch gegeven dat het onderzoek van de sociografische dienst heeft geleerd dat 2 van de bewoners van de Hoge Vucht bestaat uit het zogenaamde hogere milieu, 49 °]o uit het middelbaar milieu en eveneens 49 uit het zogenaamde lagere milieu. Hiermee wil ik maar demonstreren dat de opbouw van de Hoge Vucht zeer zeker niet eenzijdig is. Tot slot zou ik tegen de heer America willen zeggen dat ik elke relatie van de Haagse Beemden tot de Hoge Vucht of omgekeerd op dit moment uit den boze acht en niet opportuun. Ik heb getracht aan de raad voor te leggen een algemene beschou wing over de achtergrond van de problematiek rondom de hoogbouw in de Hoge Vucht. Ik ben ingegaan op de vragen die door de verschillen de raadsleden zijn gesteld. Ik wil mijn betoog besluiten met te zeggen dat wij staan voor een keuze: stoppen en praten tot wij het weten, of doorgaan in het kader van de woningnood in Breda. Met het oog op de zakelijke argumenten die ik heb geëtaleerd wil ik namens het college

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1973 | | pagina 203