206 19 FEBRUARI 1973 de sociaal-culturele situatie van de mensen in die wijk bepaald. Een volgend element is nog het huurniveau en daarmee samen hangend het woningtoewijzingsbeleid. Wat het huurniveau betreft neem ik aan dat het college bijzonder sterk beperkt is door een aantal facto ren die buiten zijn macht liggen. Ik geloof echter dat de raad en het college nauwelijks weten welk toewijzingsbeleid er ten aanzien van Breda-Noord wordt gevoerd. Ook dit is weer een proces dat zich vol strekt aan de controle en aan de inspraak van de raad onttrekt. Het is mijns inziens dan ook noodzakelijk in deze raad te discussiëren over de vraag welke categorieën uit de binnenstad naar Breda-Noord moe ten, Als er sprake is van een beleid, dan zal dat duidelijk moeten blijken. De laatste vraag is hoe de leefbaarheid kan worden verbeterd. Een pakket van maatregelen met betrekking tot de sociaal-culturele infrastructuur zal noodzakelijk zijn. Af en toe bereikt ons een inciden teel voorstel, maar ik geloof dat het onderhand tijd wordt een plan van actie op te stellen, waarin een aantal samenhangende activiteiten op een rij wordt gezet, en dit in de raad te bespreken om zodoende op een systematische manier aan deze situatie te kunnen werken. Thans worden er meestal losse ad hoe-beslissingen genomen, waarvan wij nauwelijks het totale effect kunnen nagaan. Samenvattend zal het u waarschijnlijk duidelijk zijn dat ik het met deze zaak bijzonder moeilijk heb. Een goede beslissing kunnen wij vanavond in feite niet nemen. Op basis van de voorgaande argu menten is mijn keuze dan ook dat ik, vanuit dezelfde maatschappelijke verantwoordelijkheid als het college, meen dit voorstel te moeten af wijzen. De heer CRUL: Ik ben enigszins verwonderd over de manier waar op de wethouder het rapport over de Hoge Vucht toch in discussie brengt. Ondanks het feit dat hi] steeds zegt dat hij dat niet wil doen, stelt hij toch een aantal fundamentele zaken aan de orde die hier niet thuisho ren. Ik weet niet wat daarvan de bedoeling is. Mijns inziens neemt dit rapport in de discussie van vanavond een belangrijke plaats in, hoewel wij er niet op ingaan. Ik meen namelijk te hebben begrepen dat het college, op het moment dat het de motie-America overnam, in verband met de afbouw - die duidelijk met het rapport te maken heeft - nog eens wilde bezien hoever wij er nu eigenlijk mee staan. Het college zou dan niet alleen uitgaande van dat rapport een preadvies moeten opstellen; er zijn namelijk ook andere instanties in Breda die over deze zaak hun standpunt hebben weergegeven in het verleden. Bij een aantal daarvan is wethouder De Raaff direct betrokken, want het K. I. M. en andere instanties die een directe relatie met de wethouder van sociale zaken hebben, hebben erop gewezen dat er in de Hoge Vucht iets aan de gang is waarop wij attent moeten zijn, als raad, maar zeker ook als college. Wanneer het college dan, zoals de heer America heeft gememoreerd, na een langdurige schorsing zegt dat het de motie overneemt en duide lijk laat blijken dat het de bouw ter discussie wil stellen, dan kan het best zijn dat het door de motie-America is overvallen, maar dat heeft het op dat moment dan niet laten blijken. Het college heeft duidelijk gezegd dat het de voorstellen die met betrekking tot de randbebouwing van de Hoge Vucht zijn gedaan opnieuw van alle kanten zal bekijken. Daartoe behoren niet alleen het financieel-economische aspect en het aspect van iige de woningnood, maar ook de andere signalen die vanuit de Hoge Vucht zijn ontvangen door het college, In dit licht bezien vind ik dat het

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1973 | | pagina 206