19 4 JANUARI 1973 uitgaat. Het leek ons volstrekt ongewenst een situatie te creëren met een looptijd van nul tot vijftien jaar, die ertoe zou leiden dat de ge meente Breda zou komen te zitten met een bedrag, dat weliswaar vast is, maar dat niet gerelateerd is aan de omzetverhoging noch aan welke inflatiecorrectie dan ook. Het gevolg daarvan is dat ik geen zekerheid kan geven omtrent de hoogte van de huur. De opmerkingen, die daar omtrent in bijlage H zijn gemaakt, geven zoals nadrukkelijk vermeld is een prognose weer, die naar onze mening tamelijk voorzichtig is. Over de pachtovereenkomst is veel gesproken. Ik wil nog even terugkomen op de huur. Er is reeds opgemerkt dat de huurpercentages aanzienlijk hoger zijn dan wij hadden verwacht. In dit opzicht is het overleg met de participanten uiterst vruchtbaar geweest. Ingevolge de algemene motie-Van Loon wordt de pachtovereenkomst bezien door het college. In feite is er geen enkel motief om een pachtovereenkomst tussen twee partijen, niet zijnde de gemeente, voor de raad ter visie te leggen. Ik heb er weinig behoefte aan in dit kader uitgebreid te spreken met de stichting of met de exploitant, omdat de overeenkomst tussen die partijen wordt gesloten. Via een bijzonder duidelijke metho diek wordt verzekerd dat de ingevolge artikel 17 van deze overeenkomst op te nemen artikelen in de pachtovereenkomst daarin ook feitelijk te rechtkomen, De feitelijke inhoud van die kettingbedingartikelen zal worden gecontroleerd. Als de raad toch een vorm van controle daarop zou willen uitoefenen - ik heb daaraan geen behoefte - kan men wel licht de suggestie van de heer Sandberg volgen. De feitelijke inhoud van die kettingbedingartikelen kan volgens hem ingevolge artikel 17 uit de pachtovereenkomst worden gelicht en aan de raad ter visie worden voorgelegd. Ik heb er behoefte aan even op de kosten van de stichting in te gaan. Daaromtrent is vrijwel niets gezegd; ik zou er toch op willen wijzen dat door de wijze waarop dit is geregeld wordt voorkomen dat de theorie van Landauer of het zogenaamde Landauer-effect opgeld gaat doen in deze situatie. Ik ben gelukkig met het feit dat wij, gelet op de zelfstandigheid van de stichting, daartegenover toch een vorm van budgettering hebben kunnen aanbrengen. De heer Crul vraagt hoe de stichting de voortzetting van de ex ploitatie kan garanderen. In de eerste plaats beginnen wij uiteraard met een exploitant, die is getoetst op zijn kredietwaardigheid en waar van wij mogen aannemen dat hij in ieder geval gedurende een aantal jaren in staat zal zijn de exploitatie op zich te nemen. Dit doen wij in de verwachting dat van Het Turfschip een exploitabele, rendabele zaak gemaakt kan worden. Het moment, waarop de stichting haar ga rantie zal moeten waarmaken, zal waarschijnlijk in het derde of vierde jaar van de overeenkomst vallen. Dit geldt in feite voor iedere termijn van vijf jaar. Op dat moment is het naar onze prognose mogelijk met de ddn bestaande hoogte van het bedrijfsfonds de exploitatie voort te zetten. De hoogte van de exploitatievoortzetting kan uiteraard op geen enkele wijze worden gegarandeerd. Uiteraard zal een deconfiture van een exploitant een terugslag vinden in de gehele exploitatie van Het Turfschip. Wat dat betreft is het nuttig er nogmaals op te wijzen dat niet alleen de verantwoordelijkheid maar ook de betrokkenheid van de gemeente terzake aanzienlijk beperkt is. In dit verband heeft de heer Van Banning nog een noemenswaardige opmerking gemaakt. Hij vroeg met welke zekerheid wij konden zeggen dat het bedrag van 60. 000, -- per jaar zal binnenkomen. Die zekerheid is in feite gere geld in het desbetreffende artikel, namelijk artikel 9 punt 4. Daarin

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1973 | | pagina 19