210
19 FEBRUARI 1973
het winkelcentrum Hoge Vucht. Ik heb niet gezegd dat wij spreken over
het contract met Zeebregts, maar dat wij óók spreken over het contract
met Zeebregts. Dit was een van de punten - punt 6 - van de tegenargu-
mentatie van de wethouder. Vandaar dat ik er nogal uitvoerig op ben
ingegaan, ook omdat dit uiteindelijk ook consequenties kan hebben voor
onze besluitvorming van vanavond.
Nu ik het hier toch over heb, wil ik nog even inhaken op iets dat
de heer Von Schmid zojuist heeft gezegd over de verhouding tot Zeebregts,
nu Wilma. Ik geloof namelijk dat wij niet mogen vergeten dat Zeebregts
in 1970 bij de raad is gekomen met het verzoek deze zaak op te schorten.
De gemeente heeft toen een zeer elegant gebaar gemaakt tegenover dit
aannemingsbedrijf, waar zij ook nogal wat bij is ingeschoten. Ik zou
mij kunnen voorstellen dat dit aannemingsbedrijf nu een zelfde soort
gebaar zou kunnen maken, maar daar kan ik natuurlijk niets met ze
kerheid over zeggen.
De wethouder heeft gezegd dat ik ben ingegaan op het rapport
over de Hoge Vucht, hoewel ik had gezegd dat ik dat niet zou doen.
Ik heb inderdaad enige termen gebruikt, maar die staan niet expliciet
in dat rapport en zijn daar dan ook helemaal niet uit overgenomen.
Ik heb gesproken over de onherbergzaamheid van de Hoge Vucht en
dat is iets waarvoor men gevoelig is of niet. Een aantal mensen is ge
voelig voor het klimaat in die wijk en daar hoor ik zelf ook bij, ik
krijg het ook koud als ik om die flatgebouwen heen loop. Dat is wat
ik bedoel met die onherbergzaamheid, maar dat heb ik helemaal niet
uit het rapport. Het is gewoon bekend dat het voor een aantal mensen
daar onaangenaam wonen is. Dat is ook de reden dat om een onderzoek
naar de leefbaarheid van de Hoge Vucht is gevraagd; ik wil er graag
de nadruk op leggen dat er niet zomaar om een onderzoek is gevraagd,
maar dat dit is gebeurd op grond van argumenten als die onleefbaarheid
en die onherbergzaamheid en de gevolgen die dit kan hebben voor de
bewoners. Over het rapport zelf heb ik dus niet gesproken.
De wethouder heeft dat wel gedaan, door o, m. te spreken over
die 49% middelbaar niveau in de wijk. Hij moet daarbij echter niet
vergeten dat als dit voorstel wordt aangenomen, een heel andere cate
gorie mensen wordt aangetrokken. Daarmee veranderen de genoemde
percentages natuurlijk in sterke mate.
Wanneer wij vaststellen dat het college dit voorstel niet alleen
heeft gepresenteerd op economische en technische gronden, dan blijft
het argument van de woningnood bestaan. Daar kunnen wij lang of kort
over praten. Wellicht vraagt men zich dan af of het aantal van ruim
3000 woningzoekenden nu wel zo'n hard gegeven is en of er echt wel
zoveel mensen voor deze flats in aanmerking komen. Een groot aantal
heeft immers al huurschuld, dus blijkbaar kunnen zij hun huidige huur
ook al niet opbrengen. Er is ook een groot aantal mensen dat er niet
wil wonen of die ronduit zeggen dat zij de huren van deze woningen
niet kunnen betalen, ook niet als zij huursubsidie krijgen, omdat er
dan altijd nog een bedrag van tegen de 200, -- per maand overblijft
dat zij zelf moeten betalen en dat zij niet kunnen opbrengen. Er zijn
dus geen 3000 woningnoodgevallen, dat zijn er gewoon minder, ten
minste, die voor deze woningen in aanmerking komen. Ik ben het
echter met de wethouder eens dat een aantal mensen met deze flats
geholpen kan worden. Daarvoor moeten wij een keuze doen en ik heb
al gezegd welke keuze de mijne is. Die heeft vanzelfsprekend conse
quenties.
De woningbouwverenigingen durven die consequenties wel aan,