215 19 FEBRUARI 1973= aard niet weten wie daar gaan wonen. Vervolgens wil ik nog een aantal kanttekeningen maken bij de vier punten die hij heeft genoemd om wellicht nog iets te kunnen doen. Wanneer hij vraagt of er via de grondtoewijzing iets kan worden ge daan -- het vierde punt dat hij heeft genoemd moet ik zeggen dat wij moeten denken aan de sociaal-culturele infrastructuur. Dit be tekent dat de gronden die bestemd zijn voor wat wordt genoemd bij zondere doeleinden, in het kader van de bestudering van het rapport --ik kom daar straks in het kort op terug -- voorzover daartoe finan ciële mogelijkheden bestaan daarvoor moeten worden bestemd, waarbij ik dan even kijk naar collega Mans en anderen. Een andere vraag van de heer Severens was of wij iets aan de woonvormen kunnen doen. Aan de woonvormen op zichzelf kunnen wij niets doen. Ik ben het niet eens met de opmerking dat hier woonkazer nes worden gebouwd; dat is per se niet het geval. Ik bestrijd ook dat dit een verwijt is dat wij de woningbouwverenigingen kunnen maken. Overigens staan voor de voorstellen 14 en 15 die hierna volgen de woon vormen uiteraard al vast, anders konden er geen prijsafspraken zijn ge maakt. De gemeente heeft, aldus de heer Severens, geen zicht op het woningtoewijzingsbeleid. Ik meen dat dh niet waar is. Dat zicht is weliswaar niet optimaal, maar door het functioneren van het centraal registratiebureau zullen wij mijns inziens een duidelijker inzicht krij gen, omdat wij dan de politiek van de drie woningbouwverenigingen en de gemeente onder een noemer kunnen brengen. De heer Crul heeft mij verweten dat ik het rapport wel in de dis cussie heb opgenomen, terwijl ik een beroep op de raad heb gedaan dit niet te doen. Het enige dat ik heb gedaan is dat ik de heer America een drietal cijfers heb genoemd over de opbouw van de wijk, terwijl ik twee zinnen heb voorgelezen uit het voorwoord van de directeur van de sociografische dienst. De heer Crul vraagt of het niet belangri jk is andere disciplines te horen. Misschien begrijp ik hem verkeerd, maar die worden juist ge- hoord;dat is nu juist de bedoeling van de hele procedure zoals wij die hebben afgesproken. Op 16 november heb ik een toezegging gedaan. Ik heb toen namens het college gezegd dat wij de motie opnemen. Hij vergeet daarbij echter dat ik in antwoord op -- nogmaals -- een vraag van de heer Van Os naar de consequenties heb geantwoord dat ik het niet wist op dat moment. Welnu, thans weten wij het wel en confron teren wij de raad ermee. Ik heb wat moeite met de opmerking van de heer Crul dat wij straks een nieuwe regering krijgen en dat het dan misschien afgelopen zal zijn met de stijgende bouwprijzen. De situatie is namelijk dat er nog geen nieuwe regering is, wij bevinden ons in de toestand zoals die nu is en daarin stijgen de bouwprijzen wel. Ik vind dit een argument dat wij mogen gebruiken. Wanneer de heer America zegt dat wij binnenkort wellicht enig zicht op de rapportage kunnen krijgen wanneer men bereid is wat har der eraan te werken, moet ik hem antwoorden dat ik daar weinig hoop op heb. Ik wil niet zeggen dat men niet hard werkt of dat men niet nog harder zou willen werken dan men al doet bij o. a. het K. I. M.de op- bouwraad Breda-Noord en de woningbouwverenigingen -- het rapport daarvan is vanmorgen binnengekomen --, maar daar zit de procedure nog tussen die is afgesproken met de stedebouwkundige adviesraad. De opmerking van de heer Crul in de richting van de afdeling

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1973 | | pagina 215