19 FEBRUARI 1973. 216 voor openbare werken is bij mij niet overgekomen. Hij zegt namelijk dat daar geen eensgezindheid bestaat. Wanneer men bedenkt dat de afdeling unaniem akkoord is gegaan met dit voorstel, op mevrouw Van Nes na die zich haar oordeel in de afdeling had voorbehouden, moet ik zeggen dat die eensgezindheid nogal meevalt en dat ik het daar niet zo moeilijk mee heb. De heer Von Schmid heeft enig bulderwerk laten horen; ik wil mij beperken tot een bescheiden geweerschot. Hij heeft gevraagd wat de functie is van het rapport. Ik geloof dat wij heel eerlijk tegen el kaar moeten zeggen --nu gebruik ik dat woord weer, maar ik bedoel het echt zo -- dat dat rapport drie functies zou kunnen hebben. Ten eerste kunnen wij daarin de uitgangspunten vinden voor het stedebouw- kundige beleid van morgen. Dat vind ik een waardevol aspect van de studie» In de tweede plaats zou men kunnen zeggen dat de studie ons leidt tot het aantonen van hiaten in de Hoge Vucht. Die zullen wij dan, met andere disciplines, zoals de heer America zegt, kunnen opvullen voorzover dat mogelijk is. De derde mogelijkheid, die wij nu eerlijk gezegd afkappen, is dat uit de studies blijkt dat de hoogbouw in de Hoge Vucht funest is voor een ieder die daar woont. Als zou blijken dat dat inderdaad het geval is, hebben wij de mogelijkheid om dat te herstellen nu inderdaad afgekapt. Ik blijf echter van mening dat de waarde van de eerste twee facetten van de studie nog steeds be staat. Dat de heren Bunnik en Van Riemsdijk indertijd tot andere hoog bouw zijn gekomen geloof ik niet, in zoverre dat men daar in de dis cussie niet aan toe is gekomen voorzover ik weet. Men heeft alleen schetsen gemaakt van hoe het zou kunnen. De heer Von Schmid heeft voorts gezegd dat de wethouder een wat merkwaardig of niet te hanteren argument gebruikt wanneer hij stelt dat wij geen 3200 mensen in de kou mogen laten staan, "Ja, maar dat wil ik ook niet", zegt de heer Von Schmid dan heel plezie rig en dat is nu juist het probleem waarmee het college zat bij het prepareren van dit preadvies. Ik geloof dat wij, wanneer wij gaan studeren vanuit de situatie dat wij het niet weten, ons zullen moeten realiseren dat een aantal woningnoodgevallen pas later kan worden opgelost, of niet kan worden opgelost. Dat is een keiharde realiteit. Met betrekking tot de functie van de hoofdingenieur-directeur en het stopzetten van de contingenten vraagt de heer Von Schmid of de raad dan niets meer te vertellen heeft. Ik meen hem dan te moeten zeggen dat het beleid is geënt op beleidsbeslissingen van de raad. Dat betekent dat het beleid van de gemeente is geënt op een door de raad goedgekeurd bestemmingsplan. Dat is geen kwestie van vandaag iets doen om morgen iets te realiseren, dit betekent een lange-termijn- politiek; vanuit dat goedgekeurde bestemmingsplan zijn wij al jaren geleden gaan praten over de randbebouwing van de Hoge Vucht. Der gelijke problemen doen zich altijd voor aan het eind van de realise ring van bestemmingsplannen. Dan krijgen wij deze conflictsituaties. De laatste vraag van de heer Von Schmid en de eerste van me vrouw Van Nes was of er met Zeebregts niet te praten zou zijn over een wat soepeler houding. Zonder iemand iets te kort te doen meen ik te moeten zeggen dat Zeebregts -- nu Wilma -- een andere doel stelling heeft dan wij hier tezamen» Wij kunnen wel een appèl doen op de maatschappij om een wat soepeler houding, maar ik geloof niet dat wij daar bij voorbaat op kunnen rekenen. Ik ben blij dat mevrouw Van Nes constateert dat haar uitleg

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1973 | | pagina 216