231 26 FEBRUARI 1973 ving, in relatie moeten worden gebracht met, wat wij noemen, het maatschappijkritisch bezig zijn in het kader van het welzijnswerk. Wat bedoelen wij nu wanneer wij dit zeggen? Daarmee heeft ook heel veel te maken de kwestie van het buurt- en opbouwwerk. Van maatschappijkritiek en sociale dienstverlening kan men zeggen dat het is een kritisch opstellen tegenover de bestaande maatschappij en het feitelijk functioneren daarvan en het van daaruit consequenties, trends en richtingwijzers vinden voor de toekomst. Wij moeten daarbij ook na gaan welke ontwikkelingen er tot nu toe hebben plaatsgevonden. Wij zeg gen dan dat wij de charitatieve fase hebben gehad, vervolgens de profes sionele fase en dat wij ons nu meer bevinden in de maatschappijkritische fase. Wat was nu de betekenis van de charitatieve fase in de sociale dienstverlening? Ik meen te mogen stellen dat het hoofdaccent in de ze benaderingswijze was dat de maatschappelijk hulpbehoevende mens door de hulpverlener werd beschouwd als een mens met morele tekor ten; hij werd gezien als een mens die faalt, die tekort schiet en die zich niet kan of wenst aan te passen. De kritiek van de helper richt zich dan op de cliënt, op de mens die tekort schiet. De tekortschietende mens wordt aangepast aan de geldende waarden en normen die in de maatschappij worden gehanteerd. Daarna hebben wij de professionele fase gezien. Daarin zijn wij de hulpverlener tegengekomen die is opgeleid. Dat is wat wij bedoelen wanneer wij het hebben over de professionele fase. Wij zien dan gebeuren dat de dienstverlener zich gaat verdiepen in het leven van de cliënt; hij merkt dat die cliënt ook iemand is, dat hij een persoon, een mens is die op zijn eigen wijze vorm wil ge ven aan zijn leven. De werker komt nu terecht in een heel merkwaar dig spanningsveld. De instelling van waaruit hij werkt is bijzonder maat schappijgebonden - zij wordt tenslotte voor vrijwel de volle 100 "]o gesub sidieerd door die maatschappij - en die instelling verwacht nog steeds dat de werker de geldende waarden en normen zal erkenen en onderschrij ven, terwijl aan de andere kant de werker zich in deze fase meer gaat identificeren met de cliënt en niet zonder meer met die instelling en die maatschappijgebondenheid meegaat. Wanneer wij komen in de maatschappijkritische fase, die naar ik meen thans is aangebroken, dan zien wij dat hoe langer hoe meer het vermoeden en de zekerheid ontstaan dat de oorzaken en de bronnen van de nood van mensen en groepen heel fundamenteel samenhangen met het functioneren van de maatschappij en de daarin bestaande waar den en normen. De problemen van deze mensen en groepen moet men dus in hoofdzaak zien als symptomen van een zieke maatschappij. Het lijkt mij overbodig in te gaan op de aard van de ziekte, wij hoeven al leen maar te denken aan concurrentie- en prestatiezucht, milieuveront reiniging, flatneurose, autoritaire structuren, reclamedwang, enfin, een heleboel zaken die al in alle mogelijke toonaarden, ook in deze raad, bij alle mogelijke voorstellen ter tafel zijn gekomen. De bestaande maatschappelijke orde wordt terecht niet meer als vanzelfsprekend aanvaard en veel van haar verschijningsvormen worden dan ook terecht afgewezen. In de twee voorafgaande fasen zien wij dat de werker de samenlevingsproblematiek benadert vanuit het cliënt systeem en hij mikt dan ook op het effect om de mensen waarmee hij werkt van daaruit tot een verbetering te brengen. Aan de andere kant zien wij in deze fasen een accentverschuiving bij de werker van het cliënt systeem naar het systeem van het werken met projecten, dus naar een projectmatig werken. In het projectmatig werken ligt het accent meer op het machtbewust beïnvloeden van beslissingsstructuren ten gunste

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1973 | | pagina 231