26 FEBRUARI 1973
234
discussie over deze zaak moeten worden gevoerd, opdat wij op dat
moment nog kunnen bekijken of wij de zaak misschien een andere wen
ding moeten geven, zodat wij de nieuwe raad deze erfenis besparen en
er in de volgende raadsperiode niet weer een onderzoek van Bosboom
en Hegener nodig is.
De heer KOERTSHUIS: In tegenstelling tot hetgeen mevrouw Pau-
lussen in haar visie naar voren heeft gebracht, ben ik het wel eens met
uw standpunt dat vormen van samenlevingsopbouw, zoals het opbouw
werk, in organisatie en uitvoering gescheiden moeten zijn van vormen
van maatschappelijke dienstverlening. Ik was dan ook verheugd te ver
nemen dat in Breda en bij het college de wens leeft een einde te maken
aan de toestand in het K. I. M.door het opbouwwerk te ontkoppelen
van het maatschappelijk werk. In het voorstel wordt uitvoerig omschre
ven dat opbouwwerk en maatschappelijk werk volkomen andersoortige
werkzaamheden zijn. Ook de methodische benadering is mijns inziens
volkomen anders. Tot zover mijn visie op deze kwestie, die geheel
met de uwe overeenstemt.
Anders is het met het concrete voorstel dat nu aan de orde is.
Daarmee ga ik namelijk niet akkoord. Het college zet hier schijnbaar
een stap in de goede richting door niet het gehele opbouwwerk uit het
K. I. M„ te halen. Wel wordt het buurt- en wijkopbouwwerk losgekoppeld,
maar niet het opbouwwerk op stedelijk niveau. Dit deel van het werk,
dat mijns inziens samen met het andere een afgebakend geheel vormt,
wordt bij het K. I. M. gehandhaafd. Veel erger nog is dat het O. B. S.
- het opbouwwerk in bijzonder e situaties - niet bij de nieuwe stichting
wordt ondergebracht. Ergo: twee takken van het opbouwwerk laat u zit
ten en twee takken worden ondergebracht bij de nieuwe stichting. Hier
is mijns inziens dan ook sprake van een halve maatregel, die ernstige
consequenties zal hebben, omdat de zaak nog ondoorzichtiger wordt
dan die al was. Iedere ingewijde is het er immers over eens dat de to
tale situatie van de maatschappelijke dienstverlening in Breda chaotisch
en ondoorzichtig is. Door dit voorstel wordt de chaos nog meer vergroot,
doordat het opbouwwerk wordt gesplitst over twee organisaties die zelf
standige instituten zijn.
Tijdens de begrotingsbehandeling heeft het college duidelijk ge
steld dat het hoog tijd is dat tot herstructurering van de maatschappelijke
dienstverlening wordt overgegaan. Wat gebeurt er nu? Terwijl aanvanke
lijk het gehele opbouwwerk onder een noemer was - zij het binnen het
K. I. M. -, krijgen wij nu een splitsing tussen het opbouwwerk van de
nieuwe stichting en het opbouwwerk dat wordt verricht door het K. I. M.
Naast het vergroten van de ondoorzichtigheid en daarmee van het chao
tische beeld voor de Bredase burger, zal de splitsing intern tussen de
twee stichtingen de nodige spanningen en communicatiestoornissen met
zich brengen. Dit alles betekent een verdere verslechtering van de situa
tie. De nieuwe stichting Buurt- en Wijkopbouwwerk Breda, die nu wordt
gecreëerd, stuurt men al bij voorbaat de mist in door het opbouwwerk
in bijzondere situaties er buiten te houden; wanneer men aan het op
bouwwerk gaat doen, hoort het O. B.S. erbij. Het is er een essentieel
onderdeel van. Het lijkt erop of met dit voorstel een groot instituut
erbij wordt opgericht. Dat is echter niet het geval, in feite gaat het
om slechts twee functionarissen, die worden losgemaakt uit een bestand
van 61 of 62 man. Dit is voor mij een reden te meer u te verzoeken
het voorstel terug te nemen en met de afsplitsing te wachten tot de
volledige herstructurering van de maatschappelijke dienstverlening aan
bod komt.