235
26 FEBRUARI 1973
De heer KRAMER: Dit is een voorstel waarover onze fractie nu
niet bepaald enthousiast is. Juist de verzelfstandiging en de meer ge-
eigende organisatie van de werkzaamheden in het opbouwwerk, die ons
eigenlijk niet helemaal duidelijk zijn, vervullen ons met grote twijfel.
Zelfs na lange gesprekken, na veel luisteren en na bestudering van de
omvangrijke documentatie blijft de allesomvattende vraag bestaan of
dit nu nodig is in het kader van de welzijnsbevordering. Het is allemaal
puur theoretisch, terwijl het practische toch het criterium zou moeten
zijn. Wij zijn daarom zo voorzichtig, omdat het operationeel maken
van mooie zinnen in mooie nota's alleen mogelijk is wanneer de bevol
king als geheel haar behoeften kenbaar maakt en de dan te gebruiken
methoden kan aanvaarden.
Alvorens nu enkele concrete onduidelijkheden te noemen, heb ik
er behoefte aan u mee te delen dat onze fractie zich tegenover een po
sitieve en duidelijk gewenste opbouw c. q. verdere uitbouw van de samen-
werkingsfunctie van onze maatschappij echt niet afwijzend zal opstellen.
Na aanvankelijke fusies krijgen wij nu echter een afscheiding. Ik ben
van mening dat er dan eerst een aantal knelpunten duidelijker uit de
verf moet komen.
Ten eerste: het relatiepatroon is door de veelheid gewoon niet te
hanteren. Ik citeer: "Onderzoek, voorlichting en planning van jeugd,
sport, cultuur, recreatie, geestelijke en lichamelijke gezondheidszorg,
sociale en maatschappelijke dienstverlening, ruimtelijke ordening, wo
ningnood, milieuhygiëne, werkgelegenheid, onderwijs, vorming enzo
voorts. Ja, het staat er echt op de elfde regel van blz, 2: enzovoorts.
Ik zou niet weten wat er eigenlijk nog bij kan komen.
Ten tweede; op wiens terrein komen wij dan? Welke conflicten
kunnen er ontstaan? Welk werk wordt dubbel gedaan en wat subsidiëren
wij dan dubbel?
Ten derde: U schrijft dat er niet direct - met de nadruk op direct -
extra financiële consequenties zullen zijn. Wat is hier de betekenis van
het woord "direct"?
Ten vierde: moet er nu bij drie werkers, waarvan de derde nog
een vakature is, zo nodig een directeur komen? Wij zien daar gedurende
de eerste drie jaar in de aanloopperiode beslist niet de noodzaak van in.
Het is een eerste vereiste een en ander waar te maken. Wij zien hiervoor
een aantal voorwaarden, waarvan ik er vijf wil noemen,
1. Men moet de bewoners geen tekorten aanpraten en alleen wer
ken aan gezonde en spontane acties.
2. De mening van de bevolking, dus de behoefte aan en het nut
van bepaalde activiteiten, moet worden gemeten op weten
schappelijke basis door onze eigen sociografische dienst.
3. De organisatie dient vooral overzichtelijk te zijn voor de bur
gerij, die anders, zoals zo dikwijls gebeurt, van het kastje naar
de muur wordt gestuurd.
4. Een goed contact is nodig met het Provinciaal Opbouworgaan.
5. Zeker ieder half jaar, maar liever vaker, dienen de activiteiten
en de verkregen informaties te worden geëvalueerd door de afdeling voor
sociale zaken en ook te worden gecontroleerd, opdat door tijdig bijsturen
ontsporingen kunnen worden voorkomen. De eerste vervolghoofdstukken
die na dit voorstel komen, zijn namelijk maatgevend voor het al of niet
slagen van het opbouwwerk.
Ik kom nu tot de afronding van mijn betoog. Gezien de knelpunten
en de voorwaarden die wij hebben genoemd, leggen wij het accent op:
voorlopig, met een gedegen begeleiding. In de eerste drie jaar geen