237
26 FEBRUARI 1973
dit echter - mijns inziens heel wijselijk - niet gedaan.
In het voorstel staat - punt 4 van mijn betoog - dat de afdeling
samenwerking en opbouw formeel buiten het onderzoek van Bosboom
en Hegener staat. Ik verwijs in dit verband naar pagina 1 van bijlage
nr. 33, waar onder punt 2 staat dat juist deze problematiek een essen
tieel punt is dat door Bosboom en Hegener zou moeten worden onder
zocht, Wanneer in het voorstel wordt gesteld dat het erbuiten staat,
is dat dus niet conform de opdracht om de zaak te onderzoeken die
aan dit bureau is verstrekt. Overigens heb ik er alleszins begrip voor
dat het in feite niet is gebeurd; de situatie is namelijk veel te com
plex.
Wij spreken nu over een nieuwe stichting voor buurt- en wijkop
bouwwerk. Zoals ik al heb gezegd zie ik dit werk als een onderdeel
van een veel groter geheel. Op heel korte termijn zullen wij in deze
raad namelijk verder moeten praten over het stedelijk opbouwwerk,
de samenwerkingsfunctie en de ontwikkelingsfunctie. Zoals men weet
is er bij de begrotingsbehandeling een motie door mij ingediend, die
door het college is overgenomen. Daarin werd het college gevraagd ui
terlijk in de aprilvergadering te komen met een preadvies. Het is mij
gebleken dat men deze motie verkeerd heeft begrepen en het verheugt
mij dan ook dat wij morgenvroeg weer een extra afdelingsvergadering
hebben om deze zaak tot klaarheid te brengen. Ik zou de raad dan ook
willen voorstellen te doen alsof datgene wat in dit voorstel staat over
de ontwikkelings- en de samenwerkingsfunctie en de suggestie' die in
dat verband worden gedaan, niet geschreven is, zodat wij morgen in
een open situatie verder kunnen praten. Daarover bestaan namelijk dui
delijk meningsverschillen en misvattingen. Ik kom hier straks nog heel
even op terug.
In het voorstel staat verder: "Bovendien gaat het ministerie van
C.R. M. met deze gekozen opzet akkoord". Ik vind dit het duidelijkste
voorbeeld van de zaak op zijn kop zetten. Wat is namelijk het geval? In
1967 heeft C.R.M. dit geëist, in strijd met de opvattingen van bestuur
en functionarissen van het K„ I. M. Nu het product dan zes jaar later wordt
aangeboden, zegt men vervolgens: C. R. M, gaat er ook mee akkoord,
terwijl het juist onder de dwang van C. R. M. is dat Hit gebeurt.
Tot nu toe kenden wij een samenwerkingsfunctie, waarin één
functionaris werkzaam was. Door dit voorstel aan te nemen en de nieu
we stichting Buurt- en Wijkopbouwwerk in te stellen, komt deze samen
werkingsfunctie totaal te vervallen. Naar mijn gevoel kan dat niet, want
hiermee bouwen wij het een op door het ander af te breken. Ik hoop dan
ook dat wij morgen kunnen waarmaken wat in de motie staat, namelijk
dat wij niet langer alleen praten over structuren voor samenwerking,
maar dat wij die samenwerkingsfunctie, c. q, die ontwikkelingsfunctie
daadwerkelijk waar kunnen maken. Bij het K, I, M„ bestaat op dit mo
ment nog een vakature; die man of vrouw kan worden aangesteld en wij
moeten dat op korte termijn doen, want door te stellen dat deze functio
naris wordt ingebracht, zoals in dit voorstel staat, breken wij het een af
om het ander te kunnen opbouwen. Ik meen dat dat van niemand van
ons de bedoeling is.
Voorts staat in het voorstel dat het buurt- en wijkopbouwwerk in
de O, B. S. -situatie vooralsnog bij het K, I.M. blijft. Dat blijft echter
niet vooralsnog bij het K, I. M.dat blijft eeuwig bij het K. I.M.zo
als ik het zie. Dit is namelijk zo fundamenteel met elkaar verbonden
dat ik ook wat dit betreft weer het gevoel heb dat wij de zaak omdraaien.
In het voorstel wordt het gesteld alsof het een kwestie is van hooguit een