239 26 FEBRUARI 1973 een functionaris op dit terrein aan het werk kan. Wanneer wij deze nieuwe stichting voor drie jaar moeten accep teren, rijst bij mij de grote vraag welke procedure wij moeten uitzet ten, opdat het werk geëvalueerd kan worden. Dit moet niet alleen naar de raad, juist omdat dit werk niet op zichzelf staat, maar in nauwe re latie staat tot allerlei andere functies. Ik verzoek de wethouder dan ook mij te informeren over hoe hij zich voorstelt dat die evaluatie in de komende jaren zal kunnen functioneren, zodat de autonomie van deze stichting niet tot gevolg heeft dat de discussie over de onderlinge rela tie van allerlei instellingen in feite weer een vrijblijvende zaak wordt. U zult hebben begrepen dat ik bij dit voorstel zoveel vragen heb dat ik, als ik zou terugvallen op de ideeën die ik hierover zelf heb, mij tegen dit voorstel zou moeten verklaren. Ik ga er echter toch mee akkoord en ook ik meen die te moeten doen om louter pragmatische redenen. De functie van het buurt- en wijkopbouwwerk die hier moet worden vervuld acht ik van dermate fundamenteel belang dat ik tegen het werk zou zijn als ik tegen dit voorstel zou stemmen. Ik vind het echter wel jam mer dat het zo ver is gekomen. Wij gaan nu iets splitsen, maar ik ben er van overtuigd dat wij over enkele jaren weer zullen moeten praten over integratie. Dit vraagt veel energie en dat had ik mij willen be sparen; anders gezegd, die had ik willen inzetten voor het eigenlijke werk, namelijk het meehelpen aan de opbouw van een zo gezond mo gelijk stuk welzijnswerk in de stad Breda en de regio. De heer ROOZEBOOM: Als de vereniging voor milieubescherming zou weten hoeveel bomen er moesten worden gerooid om al het papier te maken dat nodig is geweest voor de voorbereiding van deze zaak, zou zij de betrokkenen wellicht betichten van milieubedervende handelin gen. De voorbereidingen van deze kwestie hebben vijf jaar in beslag ge nomen. Naar aanleiding van de betogen van diegenen die zeggen dat de kwestie nog niet helemaal rond is moet ik zeggen dat het inderdaad ook anders kan dan zoals het nu wordt voorgesteld. Wat dat betreft is er een soort analogie met de bebouwing van de Hoge Vucht; wanneer za ken als deze, die een lange tijd van voorbereiding nodig hebben, aan realisatie toe zijn, zijn er doorgaans weer andere denkbeelden gegroeid die, wanneer men dan weer opnieuw begint, vier jaar later weer tot andere inzichten leiden, maar dan zijn er weer andere denkbeelden. Een belangrijk verschil is echter dat in de Hoge Vucht huizen worden gebouwd voor vijftig jaar, terwijl hier een stichting in het leven wordt geroepen die door een eenvoudige notariële handeling weer teniet kan worden gedaan. Het betoog van mevrouw Paulussen kan ik in theorie een heel eind volgen. Men moet echter wel bedenken dat wij, als wij het over die boeg gooien, over drie jaar weer met elkaar zitten te praten. Hier is een zaak aan de orde die met nagenoeg alle instanties waarmee over deze dingen te praten valt uitvoerig is behandeld. Ik heb ze even op een rijtje gezet. Bij de voorbereiding zijn betrokken geweest de medewerkers van het K. I. M„ en van het opbouwwerk, uiteraard de besturen, de commissie samenlevingsopbouw, samengesteld uit vertegenwoordigers van de ver schillende wijken van Breda, het Provinciaal Opbouworgaan, dat uit voerig is ingeschakeld, de gemeentelijke instanties, de Brabantse en Rijswijkse instanties van het ministerie» Een en ander heeft nu dus ge leid tot de situatie waarin alle partijen die erbij betrokken zijn, zitten te wachten op dit besluit, opdat zij in de nieuwe bezetting van start kunnen gaan. U zult hebben begrepen dat dit betekent dat de K. V. P. -fractie

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1973 | | pagina 239