241 26 FEBRUARI 1973 in feite beschreven is in o, m„ de open brief die de Vereniging van Nederlandse Gemeenten onlangs aan de kabinetsformateur - zo die er nog is - heeft geschreven. Dat citaat luidt: "Op het terrein van de wel zijnsbevordering, de samenlevingsopbouw en de volksgezondheid gelden vele bijdrage- en subsidieregelingen, waarin rijk en gemeenten partici peren, Ook hier betekent dit in de practijk dat het rijk bepaalt wat er in de gemeenten wel en niet wordt gesubsidieerd. De gemeenten zitten in de tang" Dat is nu precies de situatie waarin wij ons op het ogenblik bevinden, In ieder geval scheppen wij een nieuwe structuur en wij zullen moeten zien wat er van terecht komt. Door al het praten over die struc turen hebben wij eigenlijk maar heel weinig gezegd over de inhoud van het werk en dat vind ik erg jammer. Het gaat om het op gang brengen van pro cessen die bijdragen tot democratisering van de bevolking. Dit zou in ons geval kunnen betekenen dat wij via opbouwraden komen tot geordende wijkraden, die min of meer zouden kunnen passen in ons nog altijd over heersende statistische-hiërarchische maatschappijbeeld. Misschien komen er kanalen voor overleg, misschien ook eigengereide actiegroepen, die te pas en te onpas de gebouwen van waaruit de burgerij wordt bestuurd bestormen. Het klinkt allemaal nogal loffelijk: betrokkenheid bij het maatschappelijk gebeuren stimuleren, de plaatselijke samenleving de mocratiseren, maatschappelijke vaardigheid en eigen verantwoordelijk heid bevorderen, enz. Wat betekent dit echter voor het stadsbestuur en wat doen wij ermee? Zullen wij die groepen van de bevolking, die een eigen kleur en een eigen identiteit hebben en een maatschappijvisie die de onze niet is, tolereren of zullen wij die niet delen? Hoe wordt de aangedragen conflictstof, die er zeker zal komen, verwerkt op de plaats waar zij wordt aangedragen? In het voorstel van het college staat het nogal zachtzinnig. Er moet bereidheid zijn bij de overheid en bij het georganiseerd particulier initiatief om positief in te spelen op de grotere betrokkenheid. In hoeverre is het nodig dat er een ombuiging komt, ook in onze mentaliteit, binnen de overheid en binnen het particulier initiatief? In hoeverre zal worden getolereerd dat het opbouwwerk maatschappelijk kleur bekent en zich identificeert met de mensen waarmee wordt samengewerkt? Ik meen dat er voor de komende tijd nog een heel andere opgave ligt dan het opzetten van een structuur, namelijk positief inspelen op initiatieven uit de bevolking. Daarbij moet het conflict niet geschuwd worden als het er ligt; ik geloof dat iedereen eruit moet halen wat de mocratiserende waarde heeft, zodat ook dat conflict openbrekend kan werken op onze maatschappelijke situatie. Dat geldt zowel voor de bevolking als voor het bestuur. Ik ben van mening dat er uit de stukken een wat eenzij dige paternalistische toon klinkt. Als wij moeten uitgroeien tot gelijkwaar dige gesprekspartners, zal er aan twee kanten aan een stuk opbouwwerk moeten worden gedaan. Zover zijn wij nog lang niet en ik hoop dan ook maar dat de nieuwe stichting haar werkterrein breed zal zien. Wethouder DE RAAFF: Zoals door verschillende sprekers al naar voren is gebracht, is in de raadsafdeling maatschappelijk werk, sociale zaken en volksgezondheid meermalen, ook in aanwezigheid van vertegenwoordigers van het K. LM,de commissie Samenlevingsopbouw en het Provinciaal Opbouworgaan, van gedachten gewisseld over het onderhavige voorstel. Uit deze gedachtenwisseling bleek dat er met mate verschil van visie bestaat over de functie en daarmee de plaats in de organisatorische structuur van het opbouwwerk, niet alleen tussen de leden van de afdeling en ons,

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1973 | | pagina 241