244
26 FEBRUARI 1973
opbouwwerk voorgestelde practische, zo men wil pragmatische oplossing
van een afzonderlijke stichting, omdat op die manier het opbouwwerk
op dat niveau het duidelijkst een eigen identiteit krijgt en de continuïteit
ervan het best wordt gewaarborgd. In de tweede plaats wordt het zoeken
naar een oplossing voor het stedelijk opbouwwerk en de zogenaamde
ontwikkelingsfunctie hierdoor niet gefrustreerd. Integendeel, het wordt
juist mogelijk gemaakt daaraan "clean" te werken.
Na deze meer algemene toelichting op het voorstel, waarin ik
al ben ingegaan op een aantal punten die in eerste instantie door de
raad naar voren zijn gebracht, wil ik nu graag nog reageren op enkele
meer concrete opmerkingen van enkele leden.
Mevrouw Van Nes heeft de term "in de tang van C. R. M„" gebruikt,
dit naar aanleiding van de open brief van de Vereniging van Nederlandse
Gemeenten.
Mevrouw VAN NES-BRANDS: Ik heb die uitdrukking niet gebruikt,
wethouder, die hoorde nog bij het citaat.
Wethouder DE RAAFF: In ieder geval is er een opmerking gemaakt dat
wij ons in de tang van C. R. M. bevinden. In de voorbesprekingen en ook nu
weer is naar voren gebracht dat het voorstel vooral zou zijn bepaald door
de opvattingen van C. R. M. Ik wil hier met nadruk verklaren dat dit niet
het geval is. De feitelijke gang van zaken was dat eerst op lokaal niveau
de overlegpartners tot overeenstemming zijn gekomen en dat pas daarna
de gesprekken in Rijswijk zijn begonnen. Iets anders is het, dat ook C. R. M.
pleit voor loskoppeling van het opbouwwerk van het K. I. M„ Het gekozen
model komt wat de verzelfstandiging van het opbouwwerk betreft overeen
met de opvattingen van C. R.M,maar wat de concretisering ervan be
treft lopen die gedachten niet parallel. Zoals men weet is C.R. M. voor
stander van het inpassen van het opbouwwerk in het zogenaamde R. O.A. -
model, waarvan het voor Breda gekozen model duidelijk afwijkt. Niette
min is C. R. M. ermee akkoord gegaan.
Er zijn ook enkele opmerkingen gemaakt met betrekking tot het
O. B. S.-werk, o. m. door de heer Koertshuis. Het zogenaamde opbouw
werk in bijzondere situaties blijft vooralsnog in de organisatie van het
K. I. M. ondergebracht. Volgens de heer America moet hiervoor worden
gelezen "eeuwigdurend". Ook wat dit betreft zijn er in de voorbesprekin
gen en nu weer enkele vragen gesteld. Hiervoor is - vooralsnog - geko
zen omdat allereerst de specifieke problemen in die situaties daartoe
aanleiding geven en voorts het opbouwwerk historisch nauw is verweven
met het maatschappelijk werk. Vervolgens dient te worden voorkomen
dat de nieuwe stichting al direct bij het begin een stuk werk krijgt toe
geschoven, waartoe zij, gezien de specifieke relaties ervan, niet vol
doende is geëquipeerd. Hoe wat dit betreft de toekomstige ontwikkelin
gen zullen zijn, is nog een punt van nader beraad tussen het K. I. M.
de nieuwe stichting, de gemeente en C, R. M, In dit verband heeft de
voorgestelde COCOS - commissie voor coördinatie en samenwerking -
een belangrijke functie.
De heer America heeft met nadruk gesproken over een proefperiode
van drie jaar. Zowel in ket vooroverleg als vandaag is erop gewezen dat
het kiezen van structuren de verdere ontwikkelingen niet mag belemme
ren. Ik ben het daar vanzelfsprekend volledig mee eens, maar ik wil er
nog eens uitdrukkelijk op wijzen dat juist om die reden in het voorstel
sprake is van een proefperiode van drie jaar. Hiermee wordt de moge
lijkheid geschapen in die periode de inhoud van het werk en de daar
voor gekozen structuur te evalueren. Een beslissing vandaag betekent