25 4 JANUARI 1973 over het ondernemingsrisico van de toekomstige pachter van Het Turfschip. Daarbij wil ik aantekenen dat de lasten voor de pachter volkomen anders zijn dan zij tot dusverre voor de gemeente zijn geweest. Diverse bedragen, die de wethouder heeft genoemd, zijn zeer discutabel. Zij berekening klopt volgens mij dan ook niet; ik wil hiermee natuurlijk helemaal niet zeggen dat de pachter geen risico loopt. Het zou geen ondernemer zijn als hij geen risico zou lopen. Hij zal naar ik aanneem de beste bedoelin gen hebben. Met mijn opmerking over de pachtsom heb ik natuurlijk niet bedoeld dat de pachtsom als vast bedrag zou moeten worden vastgesteld. Dat heb ik ook helemaal niet gezegd. Ik heb alleen gezegd dat vele bedragen afhan kelijk zijn van de pachtsom; dat is ook door de wethouder toegegeven. Ik heb gevraagd of het niet mogelijk is nu te stellen dat de pachtsom minimaal 125. 000, -- zou moeten bedragen. Dat wil zeggen dat de daarvan afgeleide edragen, zoals het huurbedrag dat de gemeente ontvangt van de stichting en dat gerelateerd is aan de pachtsom, tenminste de bedragen moeten zijn die in kolom 3 van bijlage H zijn genoemd. Daarover heb ik geen uitsluit sel gekregen. De pachtsom staat vanavond niet vast; dat kan ik zeer wel bijllijken. Er zou echter wél een bepaald minimumbedrag kunnen worden aan gegeven. Er wordt wel een bedrag genoemd van 125. 000, maar daarover bestaat geen zekerheid. De wethouder heeft een opmerking gemaakt over onze motie over de jaarlijkse openbare vergadering van de eventuele stichting. Hij heeft zich daarvan afgemaakt door te zeggen dat er vele stichtingen in Breda zijn, die niet de plicht hebben een openbare vergadering te organiseren. Die plicht wordt aan geen enkele stichting waar dan ook opgelegd. Dat weet ik ook wel. Het gaat echter om het feit dat een nieuwe stichting wordt opgericht. Deze stichting krijgt van de gemeente permissie om te gaan "stoeien" met een gebouw, dat betaald wordt door de gemeenschap. Dit gebouw heeft on geveer 8, 500. 000, -- gekost. Het is voor ons zonneklaar dat deze stichting minstens de morele plicht heeft zich daarvoor in het openbaar te verantwoor den, alle wettelijke regels daarbij over het hoofd ziende. Uit het antwoord van de wethouder blijkt nogmaals dat openheid en openbaarheid tijdens de verkiezingstijd mooie kreten zijn, maar dat dit wel "kreten" moeten blij ven. Een dergelijk verlangen naar openheid en openbaarheid mag beslist niet als wens worden meegegeven aan een nog op te richten stichting. Dat betreu ren wij ten sterkste. Mijn laatste onderwerp is de kwestie van het faillissement. De wethou der heeft gezegd dat een faillissement nooit in de bedoeling heeft gelegen en dat dit zelfs kan worden afgelezen uit de besluiten die de raad heeft geno men en uit de voorzieningen die de raad heeft getroffen. Wij blijven echter zitten met de moeilijkheid. Ik heb toestemming van mijn naamgenoot van de Unie B.L. H. P.die vanavond vele malen genoemd is, een brief voor te lezen die aan hem en aan de andere deelnemers aan het gesprek is toegestuurd. Ik citeer letterlijk de brief van Het Turfschip: "Met betrekking tot het verslag van de vergadering met vertegenwoordigers van vakorganisaties inzake de re geling voor het personeel van Het Turfschip N. V. op 26 oktober j. 1. deel ik u mede dat de heren A. van Aalst, A. Dalmijn en ondergetekende akkoord zijn met het verslag zoals hen dat op 7 november j. 1. is toegestuurd. De heer G. van Os van de Unie B. L. H„ P. wenst bij het verslag de volgende aan vullingen te plaatsen. Op bladzijde 2 onder: de heer Dalmijn enz.Van Os heeft in een later gesprek met zijn leden begrepen dat de vervangende werk gelegenheid toch primair gesteld werd, maar dat de desbetreffende bestuurders dit onhaalbare kaarten vonden. Bij d: De heer Van Os wenst enz.Van Os is bereid om de vergadering te beëindigen en te vertrekken, daar hij geen alter natief heeft ten opzichte van het bespreken van de afvloeiingsregeling. Voor

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1973 | | pagina 25