279 15 MAART 1973, vendien ziet het er naar uit dat de gewijzigde wet uitdrukkelijk de be voegdheid zal geven om bij het verlenen van vergunningen eisen te stel len ten aanzien van de samenwerking. Dat betekent echter niet dat van die bevoegdheid ook, zonder rekening te houden met de plaatselijke om standigheden, gebruik moet worden gemaakt. Ik blijf dan ook van me ning dat de wetgever niet bedoeld heeft de gemeente zó'n ruime be voegdheid te geven, dat via een vergunningstelsel de totstandkoming van een centrale kan worden afgedwongen die niét noodzakelijk is om een goed personenvervoer te waarborgen, en die bovendien door tien van de elf ondernemers in het taxibedrijf niet wordt gewenst. Gezien de omschrijving die artikel 1 van de verordening geeft aan het begrip "telefooncentrale", is het mogelijk dat één enkele onderne mer een centrale opricht, die vervolgens door burgemeester en wethou ders als telefooncentrale wordt onderkend, met als gevolg dat de ande re ondernemers gedwongen worden tot deze centrale toe te treden, wil len zij althans voor een nieuwe vergunning in aanmerking komen. De énige rechtvaardiging om in het taxiwezen in te grijpen, is naar mijn mening gelegen in de omstandigheid dat in ernstige mate tekort wordt geschoten in een goede dienstverlening aan het publiek. Daarvan is in Breda echter geen sprake. Van de zijde van het publiek worden tot op heden geen klachten vernomen. Het publiek is overigens in het geheel niet gebaat bij een centrale. De keuzevrijheid van de consument zou hierdoor volledig te niet worden gedaan. Ik ben tegen dit voorstel, omdat deze verordening een niet door de omstandigheden gerechtvaardigde aantasting inhoudt van de vrijheid van onderneming èn van de vrijheid van de consument. Ten slotte wil ik mijn waardering uitspreken voor de wijzigingen die het college in de verordening heeft willen aanbrengen. Zij komen volledig tegemoet aan de bezwaren die in de afdeling voor juridische aangelegenheden te berde zijn gebracht. In de opsomming van de wet houder heb ik evenwel de artikelen 4 en 13, lid 2, niet horen noemen. Ik geef u gaarne in overweging ook tegen deze beschikkingen een be roepsmogelijkheid op de gemeenteraad open te stellen. De heer SPANIER: In de raadsvergadering van 16 november van het vorig jaar waren in het betoog van de wethouder nog aanknopingspunten te vinden, die erop wezen dat er een kans was op een minnelijke schik king, d. w. z. dat de ondernemers vrijwillig zouden overgaan tot een centraal dienstrooster. Latere besprekingen hebben echter duidelijk ge maakt dat dit er gewoon niet in zat. Op 16 november merkte de wet houder op dat alles draait om de toegestande 51-urige werkweek. Die indruk heb ik ook gekregen, zeker tijdens de laatste twee besprekingen met de belanghebbenden. Persoonlijk ben ik er dan ook van overtuigd dat de verkregen inlichtingen betreffende het niet nakomen hiervan in principe op waarheid berusten. Het geheel blijft echter een moeilijke materie. Uiteindelijk heeft het college besloten de raad een voorstel voor te leggen tot vaststelling van een verordening, die een centraal dienstrooster en een telefooncentrale dwingend voorschrijft. De onderhavige kwestie kan vanuit verschillende gezichtspunten worden benaderd; men kan de zaak bekijken vanuit de gezichtshoek van de vakbonden, van de bedrijven, het algemeen belang, de politie en het gemeentebestuur. Zonder een volgorde van belangrijkheid na te streven, wil ik enkele van deze gezichtshoeken nader belichten. De vakbonden ontlenen hun functie deels aan de zorg om te ijve ren voor een redelijk inkomen van hun leden. Dat zij daarbij willen

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1973 | | pagina 279