282 15 MAART 1973. De heer Taks heeft er bovendien terecht op gewezen dat de gemeente raad in dezen uit moet gaan van de plaatselijke situatie, die kan ver schillen van de landelijke situatie. De vergunningen die aan de taxi bedrijven zijn verstrekt op basis van de oude wet, zijn geldig tot 1975. Het college heeft zelf te kennen gegeven dat het juridisch gezien niet wel mogelijk is aan die verkregen rechten vóór 1975 te tornen. Dat is de reden waarom de taxi- of huurautobedrijven thans als het ware wor den overvallen met deze verordening. Dit is een belangrijk punt, dat in ieder geval in de debatten betrokken moet worden. Het dwingend opleggen van zulke bepalingen kan en mag alleen in de hoogste nood gebeuren. De heer Spanjer heeft zeer terecht aandacht geschonken aan de so- ciaie kant van deze zaak. De sociale aspecten zijn ten minste even be langrijk als de belangen van de ondernemers. Het is echter de vraag of déze overweging ons de vrijbrief kan geven om nu ineens, zonder re kening te houden met de plaatselijke situatie, met deze concept-veror dening te komen. Aannemend dat de nieuwe wet er zal komen en reke ning houdend met de omstandigheid dat de thans lopende vergunningen tot 1975 van kracht blijven, zou ik mij kunnen voorstellen dat wij in 1975 zouden overgaan tot -- wat men zou kunnen noemen -- een sa nering van het taxibedrijf. Van de ondernemers zouden wij dan kunnen verlangen dat zij vóór die tijd in onderlinge samenwerking en op basis van vrijwilligheid zullen komen tot de oprichting van een centraal dienstrooster en een telefooncentrale. Hebben de ondernemers dat vóór 1975 niét qedaan, d&n is er een andere situatie ontstaan. Afgezien van deze overwegingen is er nog iets anders. Door het vaststellen van de onderhavige verordening wordt een aantal onderne mers van huurautobedrijven gedwongen nauw samen te werken met een bedrijf dat, volgens eigen inlichtingen, verlies lijdt. Het zou veel over tuigender zijn geweest, wanneer het enige taxibedrijf in Breda winst gevend zou zijn geweest en ondanks die winst bereid zou zijn geweest tot een sanering van het taxibedrijf. De conceptverordening en de toelichting daarop doen nog andere vragen rijzen. Zo is het voor mij een raadsel dat in de toelichting wordt gemeld dat het niet verboden is part-time chauffeurs in dienst te nemen, terwijl in artikel 20 van de verordening wordt bepaald dat de commis saris van politie een rijkaart zal weigeren aan iemand die "naast het beroep van taxichauffeur enig ander beroep of bedrijf, niet zijnde een taxibedrijf, uitoefent". Voor mij is het duidelijk dat zodoende iemand die naast het beroep van taxichauffeur nog een ander beroep uitoefent niét in aanmerking kan komen voor een rijkaart, en dat is toch de om schrijving van het begrip "part-time chauffeur". Ik kom dan ook tot de conclusie dat in de toelichting een aperte onjuistheid staat. Dat moet ons voorzichtig maken ten aanzien van de andere stellingen die in het stuk naar voren worden gebracht. Nu weet ik wel dat het in het alge meen verstandig is geen part-time chauffeurs in dienst te nemen, om dat dat gevaarlijk kan zijn, maar er kunnen uitzonderingen zijn. Aan de hand van het concept dat voor ons ligt zal het voor de ondernemers echter bijzonder moeilijk worden aan dit artikel te ontsnappen. Gaarne vestig ik er de aandacht van de raad op dat de samenstelling van de huurauto-adviescommissie zodanig is, dat de ondernemers die niét aan deze regeling willen meedoen in de minderheid zijn. Wij heb ben dan ook niets aan de mededeling dat de meerderheid van die com missie zich voorstandster heeft betoond van de concept-verordening. Tien ondernemers zijn het er niét mee eens, één ondernemer is het er wèl mee eens. Daarom zegt zo'n mededeling mij helemaal niets. Ik

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1973 | | pagina 282