293 15 MAART 1973. getast. Voorts daag ik de heer Veelenturf uit te bewijzen dat er min der service geboden zal worden, als de taxibedrijven zich in een cen trale gegroepeerd hebben. De heer Veelenturf heeft ervoor gepleit nader overleg te voeren. Dit college is bereid tot het plegen van schier onuitputtelijk overleg, maar ook voor dit college komt eens een eind aan alle gesprekken. Ik geloof dat een nader overleg tussen de participanten niet mogelijk is. De heer Veelenturf heeft gevraagd aan wie de chef van de tele fooncentrale verantwoording schuldig is. Het antwoord luidt: aan de rechtspersoon die de gezamenlijke taxicentrales hopelijk in het leven gaan roepen als deze verordening aangenomen wordt. De heer Van Cauli.1 weet niet of hij lachen moet of huilen. Ik zou het bijzonder verdrietig vinden als de raad dit voorstel niet zou willen overnemen. De VOORZITTER: Dames en heren. Wij beginnen aan de tweede termijn. Het is overbodig een beroep op u te doen om het kort te hou den, want u houdt zich daar vrijwel nooit aan. Toch raad ik u aan het eens te proberen. De heer VAN CAULIL: Ik zal proberen mijn repliek kort te houden. De heer Van Dun wil deze verordening zien in het licht van de bestaan de concurrentieverhoudingen. Nu is er een bepaald aanbod van passa giers, Ik heb de wethouder niet horen vertellen dat door de instelling van een centrale het aanbod vergroot zal worden. Door het vaststellen van deze verordening kan de onrust bij één taxibedrijf worden wegge nomen. Dat betekent echter wel dat u de good-will van de andere be drijven aan dat éne bedrijf ten goede laat komen. De heer VON SCHMID: Hoewel u het recht hebt om ons te vragen het kort te houden, acht ik deze zaak van zó groot belang dat ik er wel dieper op in moét gaan. De heer Quadekker heeft een zeer welsprekend betoog gehouden. Aanvankelijk meende ik dat hij zijn hele fractie vertegenwoordigde. Nu dat niet zo blijkt te zijn, geef ik hem graag de raad de opmerkin gen die hij maakte tot zijn eigen fractiegenoten te richten, alvorens zich op die manier tot de buitenwacht te wenden. Over de kwestie van de vrijwilligheid hebben heel wat sprekers, onder wie de wethouder, hun licht laten schijnen. Ik weet dat er vele gesprekken zijn gevoerd met partijen. Toch blijf ik erbij dat er van een soort overval sprake is, omdat deze mensen een vergunning hebben tot 1975. Als de huurautobedrijven in beroep zouden gaan tegen aller lei aanpassingen van die vergunning, zouden zij het winnen. Dat heeft de wethouder zelf gezegd. De enige mogelijkheid die dan nog over blijft, aldus de wethouder, is het vaststellen van een taxiverordening. Gegeven déze feiten, beschouw ik dit voorstel als een overval. Er is nogal een verschil tussen het maken van een verordening die een samen werking dwingend oplegt en het scheppen van de gelegenheid om de on dernemers tot een vrijwillige samenwerking te bewegen voordat de nieu we wet zal zijn aangenomen. Mij gaat het erom dat via dit voorstel tien bedrijven die winst maken gedwongen worden om samen te werken met één bedrijf dat verlies lijdt. Zouden wij in afwachting van de nieuwe wet nadere besprekingen met de bedrijven beleggen, dan zou ook dui delijk uit de verf moeten komen waaröm dat éne bedrijf verlies lijdt. De wethouder heeft herhaaldelijk het woord "concurrentieverval sing" in de mond genomen. Dat is de reden waarom volgens hem in de

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1973 | | pagina 293