297 15 MAART 1973. tussentijd kan dan alsnog getracht worden deze mensen opnieuw aan de tafel te krijgen, op basis van vrijwilligheid, opdat op die manier de een of andere oplossing uit de bus kan komen. Ik doe hierbij een ernstig be roep op de niet-georganiseerde chauffeurs. Het is voor hen van het groot ste belang dat zij zich in de naaste toekomst wèl organiseren. De heer AMERICA: Ik ben een voorstander van een regelend optre den in onze maatschappij. De bestaande machtsverhoudingen mag men niet de vrije hand laten, omdat de machtelozen daardoor steeds mach telozer worden. Vanuit déze visie ben ik tot vanavond een voorstander geweest van uw voorstel. Uit de discussies wordt mij echter duidelijk dat deze verordening de gelegenheid biedt tot misbruik van macht, en wel in zo'n omvang dat er eerder sprake zal zijn van een verdere ontre geling dan van een regeling. Ik zal mij dan ook tegen dit voorstel moe ten uitspreken. Mijns inziens zal het college opnieuw elastiek moeten kopen om te gaan overleggen, zodat er toch gezonde regels opgesteld zullen kunnen worden. De heer VAN BANNING: Met de opmerkingen van de heren Von Schmid en Kroon betreffende de vermeende concurrentievervalsing kan ik het eens zijn. Ik. vraag mij af of het college op dezelfde wijze rege lend zou optreden, als zou blijken dat sommige winkeliers de Winkel sluitingswet overtreden. Met de heer Von Schmid ben ik het volslagen eens dat het bewijs van die concurrentievervalsing bepaald niet op overtuigende wijze is ge leverd. Daar tegenover staat dat de wethouder de heer Veelenturf heeft uitgedaagd om aan te tonen dat het ondernemingsrecht onrechtmatig wordt aangetast. Ik zou hem willen vragen eerst maar eens het bewijs te leveren dat er sprake is van concurrentievervalsing.' De wethouder heeft gezegd dat het college ernaar zal blijven stre ven om een samenwerking op vrijwillige basis van de grond te laten ko men. Ik vind dat een bijzonder merkwaardige opmerking. Ik zou het juister hebben gevonden, wanneer het college zich bereid had verklaard naar die vrijwillige samenwerking te streven, zonder dat daarvoor eerst deze verordening behoeft te worden aangenomen. De wethouder heeft, voor zover ik mij herinner, geen antwoord ge geven op de vraag van de heer Veelenturf of de vergunning gehandhaafd wordt, hangende een beroep op de raad. Vervolgens heeft de wethouder verklaard dat de op te richten cen trale beheerd zou kunnen worden door een stichting. Anderzijds beweert hij evenwel dat de centrale alleen maar groeperend werkt. Als die cen trale inderdaad alleen maar groeperend werkt, vraag ik mij af waarom het college zoveel waarde hecht aan het advies van deze centrale. Een centrale die een zeer ondergeschikte functie heeft, zal het totale veld bepaald niet kunnen overzien, tenzij er werkelijk een uitstekende orga nisatie van wordt gemaakt, waar men in staat is over een langere ter mijn te bezien hoeveel ritten er gereden worden en door wie. Dat vergt evenwel een bijzonder grote organisatie, en dat past niet in de groepe rende instantie waarover de wethouder sprak. Het kostenaspect van de centrale is mij ook nog niet duidelijk. Draaien wij daarmee al niet zonder meer een aantal bedrijven de nek om? De wethouder heeft naar zijn zeggen geen morele, druk op de raad willen uitoefenen. Wèl heeft hij verteld dat een bedrijf met 25 werk nemers zal moeten stoppen, als de raad deze verordening niet aanvaardt. Ik. wil evenmin druk uitoefenen, als ik het college vraag wat aanvaar-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1973 | | pagina 297